Overige  

IEF 8279

Op een niet afgeschermd gedeelte

Rechtbank Almelo, 15 oktober 2009, LJN: BK0555, Eiser tegen Gedaagde (foto’s op Hyves-profiel).

Vader plaatst foto's en filmpjes van minderjarig kind op Hyves-profiel. Onderscheid tussen openbaar afgeschermd gedeelte internet/Hyves.

4.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man door het plaatsen van foto’s op een niet afgeschermd gedeelte van het internet inbreuk maakt op de (ook door voormeld Verdrag beschermde) privacy van [Naam zoon], alsmede dat hij de op grond van het gezamenlijk gezag op hem rustende verplichting om belangrijke beslissingen omtrent de minderjarige na onderling overleg te nemen, niet nakomt. (…)

5.  Anders is het met het plaatsen van foto’s door de man op het slechts voor zijn “vrienden” toegankelijke gedeelte van zijn Hyves-profiel. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt en niet valt in te zien dat daarvan hinder, leed, schade, onheil of ander ongerief dan wel een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en [Naam zoon] redelijkerwijze te verwachten valt. De omstandigheid dat partijen werkzaam zijn in een omgeving die vraagt om afscherming van hun privacy en van die van [Naam zoon], leidt niet tot een ander oordeel. Dat in dat verband bijzonder gevaar te duchten valt van foto’s van [Naam zoon] op het afgeschermde Hyves-profiel van de man is door de vrouw niet verder geconcretiseerd en ook overigens niet direct aannemelijk. Van misbruik van ouderlijk gezag is in zoverre evenmin sprake.

Lees het vonnis hier

IEF 8250

Un bieteriemetje mit piendekies

IEP!Vzr. Rechtbank Amsterdam, 16 september 2009, KG ZA 09-1811 NB/JS, Horst tegen Lemming Film B.V. c.s. (met dank aan Margriet Koedooder, De Vos & Partners).

Regieovereenkomst. Geschil tussen regisseur en producent over enkele (creatieve) aspecten van de film IEP! en de vraag welke versie van de film zal worden voltooid, de versie van Horst of de versie van Lemming. Regisseur vordert dat een arbiter zal worden aangewezen, maar de voorzieningenrechter oordeelt anders:

4.6. Voorshands wordt geoordeeld dat op grond van artikel 6.4 van de overeenkomst aan een arbiter in beginsel kan worden opgedragen zich een oordeel te vormen over de vraag welke versie van de film de voorkeur geniet. Daarmee wordt immers niet alleen een beoordeling gegeven omtrent de redelijkheid van de gronden waarop de producent de film heeft afgekeurd, maar aan dat oordeel. dat immers partijen bindt, wordt dan tevens de consequentie verbonden dat de producent de eindmontage en mixage niet heeft kunnen afkeuren en dus in beginsel gehouden is zijn goedkeuring te verlenen. Deze uitleg van de arbitrageclausule strookt met de vrijheid die de regisseur op grond van artikel 6,l van de overeenkomst heeft om de eigen visie in de film tot uiting te brengen. Het betoog van Lemming op dit punt wordt derhalve verworpen.

4.7. Het voorgaande betekent echter niet dat de vordering van Horst voor toewijzing in aanmerking komt. Geoordeeld wordt namelijk dat artikel 6.5 van de overeenkomst hieraan in de weg staat, nu hierin is bepaald dat, in het geval de producent en de regisseur niet tot overeenstemming komen over de aan te brengen wijzigingen en indien het geschil de financiering van de film aantoonbaar in gevaar brengt. het uiteindelijke oordeel van de producent zal prevaleren.

4.8. Lemming heeft aangevoerd dat, indien een arbitrageprocedure moet worden afgewacht en de arbiter oordeelt dat Lemming de versie van Horst zal moeten afmaken, de financiering van de film aantoonbaar in gevaar komt. (…) Het had op de weg van Horst gelegen om voldoende aannemelijk te maken dat afwerking van de versie van Horst de afleveringsdatum van de film in het geheel niet in gevaar zou brengen. (…)

4.9. Voorts heeft Horst niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de cashflow van Lemming in ernstige mate in gevaar komt wanneer de opleveringsdata van de film worden overschreden. (…) Aannemelijk is dat voor het voortbestaan van Lemming gevreesd moet worden indien zij deze betaling niet (tijdig) ontvangt. (…)

4.10. Onder deze omstandigheden wordt geoordeeld dat Lemming gerechtigd is zich te beroepen op artikel 6.5 van de overeenkomst, zodat een arbitrageprocedure geen verandering meer kan brengen in de keuze om alleen de versie van Lemming af te werken. Derhalve is het niet aannemelijk dat de bodemrechter de vordering tot het aanwijzen van een arbiter zal toewijzen. De primaire vorderingen voldoen daarmee niet aan het onder 4.1. genoemde criterium en worden derhalve afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8234

Vrees voor toekomstige inbreuk is aannemelijk

Vzr. Rechtbank Breda, 1 oktober 2009, KG ZA 09-510, Stichting Afzetbevordering Grootgroenproducten tegen Direct Select (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE).

Eerst even voor jezelf lezen. Onrechtmatige registratie domeinnamen grootgroen.nl en vakbeursgrootgroen.nl . Eiser maakt op grond van haar handelsnaam- en merkenrecht succesvol bezwaar tegen domeinnaamregistratie door, althans in vermeende samenspraak met een voormalig medewerker.

“Al deze omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang, brengen mee dat voldoende aannemelijk is dat de registratie door Direct Select van de domeinnaam grootgroen.nl in een bodemprocedure eveneens als domeinnaamkaping zal worden gekwalificeerd, gepleegd in samenspanning met Verheijen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 8226

Een verwarrend uithangbord

Rechtbank Utrecht, 12 november 2008, HA ZA 08-451, Thuisbezorgd.nl tegen Jolidé V.O.F.  c.s. (met dank aan Fleur Folmer, NautaDutilh)

Handelsnaamrecht. Thuisbezord.nl tegen thuisbezorgen.nl. Nog niet eerder gepubliceerd tussenvonnis uit november 2008, voorafgaand aan het vorige week gewezen eindvonnis (Rechtbank Utrecht, 23 september 2009, IEF 8218). Een domeinnaam is in beginsel niet meer dan een (internet)adres, maar kan kleuren tot handelsnaam. Thuisbezorgd.nl is niet zuiver beschrijvend. Sprake van verwarring of verwarringsgevaar. Geen inbreuk op beeldmerk Thuisbezorgd.nl. In citaten:

Domeinnaam gebruikt als handelsnaam: 7.7 (…) Dit alles leidt tot de conclusie dat de domeinnaam thuisbezorgen.nl gebruikt wordt als een uithangbord voor een website waaruit niet een duidelijk andere handelsnaam blijkt voor de onderneming die de site voert. Daarmee wordt de domeinnaam niet uitsluitend als een adres gebruikt, maar tevens als voor derden kenbare aanduiding van de bedrijfsactiviteiten/onderneming. Door deze koppeling wordt thuisbezorgen.nl gekleurd tot handelsnaam.

Verwarring: 7.13. De handelsnaam thuisbezorgen wijkt slechts in zeer geringe mate af van de handelsnaam thuisbezord.nl(…) Tb heeft onweersproken gesteld dat dat verwarringsgevaar niet alleen bestaat bij de consument, maar ook bij het personeel van de bij haar aangesloten bezorgrestaurants. (…). Uit het feit dat Jolidé bij brief van 3 november 2006 Tb heeft gesommeerd het gebruik van de naam thuisbezorgd.nl te staken leidt de rechtbank af dat ook Jolidé van mening is dat er sprake is van verwarring of verwarringsgevaar.

Niet beschrijvend: 7.14. (..) In de onderhavige zaak doet zich niet de situatie voor dat een zuiver beschrijvend woord als handelsnaam gebruikt wordt. De handelsnaam van Tb is samengesteld uit het (sic) woorden thuis gevolgd door een vervoeging van het woord bezorgen. Dit zijn weliswaar gewone Nederlandse woorden, maar door de combinatie van deze woorden met het achtervoegsel ‘.nl’ is een niet zuiver beschrijvend woord ontstaan voor de door Tb aangeboden diensten (…) In zoverre is er hier een andere situatie dan bij het gebruik van de naam Camping Holidays voor kampeervakanties of hypotheekloffeerte.nl voor het online aanbeiden van hypotheekoffertes. Anders dan Jolidé heeft aangevoerd is hier derhalve geen sprake van monopolisering door Tb. Van een louter beschrijvende aanduiding.

Merkenrecht: 7.15 (…) verwijst de rechtbank naar het oordeel daarover in het arrest van 15 januari 2008 van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem. Ook de rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende overeenstemming bestaat tussen de tekst thuisbezorgen.nl en het door Tb geregistreerde beeldmerk, om te kunnen oordelen dat inbreuk op het merkenrecht van Tb wordt gemaakt.

Lees het vonnis hier.

IEF 8217

Gênant en beschamend

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 11 september 2009, KG ZA 09-1971 WT/MB, Eiseres tegen GS Media B.V. (met dank aan Jurian van Groenendaal, Boekx).

Portretrecht en onrechtmatige publicatie/ uitzending. Website Geenstijl.nl publiceert filmpje van dronken rechtenstudentes (“zegt zij dat zij als praeses van haar dispuut wenst te worden aangesproken met “majesteit” en vermeldt zij enige intieme details over haar privéleven.”). De voorzieningenrechter wijst de vorderingen toe, openbaarmaking is op grond van art. 21 Auteurswet niet geoorloofd, nu het redelijke belang van de geportretteerde zich verzet tegen openbaarmaking:

4. 3. In beide op internet geplaatste versies van het filmpje is [eiseres] herkenbaar in beeld gebracht, zodat de beelden van haar aangemerkt kunnen worden als een 'portret' in de zin van art. 21 Auteurswet (Aw). Dat is  ook het geval in de tweede versie van het filmpje, ondanks het op het gezicht van [eiseres]  aangebrachte balkje. [eiseres] blijft immers herkenbaar aan haar stem en haat lichaam(shouding). Geenstijl heeft weliswaar aangekondigd het filmpje nog verder te zullen anonimiseren. door het gezicht van [eiseres] volledig te ‘blurren’, maar ook in dat geval zal [eisers] aan haar stem en haar lichaam(shouding) te herkennen zijn Overigens was her gewijzigde filmpje (met de 'geblurde' beelden) tijdens de zitting en voorafgaand aan de uitgifte van het (verkorte) vonnis niet op de website geenstijl.nl te zien.

(...) 4.7. [eiseres] is middenin de nacht op straat gefilmd, zonder dat ze daarop bedacht hoefde  te zijn. Zij is geen bekende persoonlijkheid en vervult geen publieke functies. Door Geenstijl zelf is zij aangeduid als een 'jong en onzeker meisje'. Ondanks dat zij aanvankelijk aangaf niet gefilmd te willen worden (door het uiten van de woorden 'rot op') is de filmer toch doorgegaan, terwijl evenzeer duidelijk was dat [eiseres] onder invloed was van alcohol. De inhoud van het filmpje is, zo heeft Geenstijl zelf ook erkend, voor [eiseres] gênant en beschamend. Bovendien werd in het filmpje, door het inzoomen op bepaalde beelden en het herhalen van teksten, de spot met gedreven. Aannemelijk is dat de plaatsing van het filmpje op de websites van Geenstijl een enorme impact op het privéleven van [eiseres] heeft gehad en nog heeft. (…) Er is aldus sprake van een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer van [eiseres] en van onrechtmarig handelen van Geenstijl jegens haar. (…) Een beperking van de uitingsvrijheid van Geenstijl is hier op zijn plaats. (…) Geenstijl heeft voldoende mogelijkheden om zaken als bralgedrag van beschonken studenten op een prikkelende manier aan de kaak te stellen, zonder daarbij de persoonlijke levenssfeer van op deze ingrijpende wijze aan te tasten. Dit geldt ook voor het bekend maken van het 'nieuwsfeit' dat [eiseres] een gerechtelijke procedure tegen Geenstijl is begonnen (…)  Als het vragen van een gerechtelijk verbod op zich de openbaarmaking van het filmpje zou rechtvaardigen betekent dit dat voor de toegang tot de rechter zou worden afgemeden omdat zij door het vragen van een publicatieverbod de publicatie zou legitimeren. Dat is in strijd met art. 6 EVRM.

4.10. Nu de vordering tot verwijdering van het filmpje, zoals uit het voorgaande volgt, op basis van het portretrecht van [eiseres] en haar recht op bescherming van haar persoonlijke levenssfeer zal worden toegewezen, behoeven haar stelling dat zij daarop ook auteursrechtelijke aanspraken kan doen gelden en de verweren op dit punt, geen nadere bespreking.

Lees het vonnis hier.

IEF 8216

De geportretteerde kan zich niet van een vetorecht bedienen

Gerechtshof Amsterdam, 22 september 2009, Eiser tegen TROS (met dank aan Remco Klöters, Van Kaam advocaten).

Portretrecht, althans gestelde onrechtmatige publicatie/uitzending met portretrechtcomponent. Geen onrechtmatige daad jegens eiser door uitzending Tros Opgelicht. Geen inbreuk op portretrecht. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Met betrekking tot de portretrechtgrief oordeelt het hof als volgt:

3.9 Daar eiser (zoals in de bestreden uitspraak ook is gememoreerd) tijdens de in eerste aanleg gehouden comparitie zelf heeft verklaard dat hij bij het bezoek van de medewerkers van Tros "niet verrast of bang" was, is deze grief alleen begrijpelijk indien zij aldus wordt verstaan dat de openbaarmaking van de opnamen waarop eiser herkenbaar in beeld is gekomen onrechtmatig is omdat hij voor die uitzending niet nadrukkelijk toestemming heeft gegeven, althans de enkele omstandigheid dat eiser een beroep op het portretrechtheeft gedaan uitzending van die opnamen onrechtmatig maakt.

3.10 Aldus verstaan kan de grief geen doel treffen omdat in de rechtspraak niet is aanvaard dat een (anders dan in diens eigen opdracht) geportretteerde zich van een vetorecht kan bedienen. Voor een succesvol beroep op het in art. 21Auteurswet 1912 beschermde portretrecht zal steeds het in die bepaling opgenomen "redelijk belang" aannemelijk moeten worden gemaakt, waarbij opmerking verdient dat het belang van de geportretteerde kan komen te staan - zoals hier het geval is - tegenover het in art. 10 EVRM gewaarborgde recht om vrijelijk informatie te ontvangen en door te geven, in welk geval de belangenafweging naar vaste (ook Straatburgse) rechtspraak moet worden uitgevoerd op basis van art. 8 EVRM tegenover art.10 EVRM.

3.11 Onder de door de rechtbank - onbestreden -vastgestelde omstandigheden:
- tevoren had eiser al contact met de Tros gehad, hij wist waar het over ging en hij had zijn medewerking toegezegd,
- volgens zijn eigen verklaring was eiser door het onaangekondigde bezoek van de verslaggever en cameraman "niet verrast of bang", het gesprek is op rustige wijze begonnen (eiser presenteerde koffie en kreeg desgevraagd nog even de gelegenheid zijn haar te kammen), terwijl
- de opnamen laten zien dat eiser op rustige wijze heeft verteld hoe de feiten volgens hem liggen,kan ook naar 's hofs oordeel niet worden gezegd dat eiser door de uitzending van de opnamen (waarbij hij herkenbaar inbeeld komt) zodanig is geschaad in diens door art. 8 EVRM en art. 21 Auteurswet 1912 beschermde belangen dat Tros zich niet met succes kan beroepen op haar door art. 10 EVRM gewaarborgde recht.

Lees het arrest hier.

IEF 8183

Doorvoeren

Persbericht Economische zaken: "´De doorvoer van generieke medicijnen naar óntwikkelingslanden mag niet onnodig worden gehinderd.' Dat zegt staatssecretaris Heemskerk in reactie op Kamervragen. Soms houdt de Nederlandse douane op verzoek van producenten medicijnen tegen die in doorvoer zijn naar ontwikkelingslanden en waarvan medicijnfabrikanten vinden dat sprake is van namaak van hun product. Het kan dan gaan om aidsremmers, maar bijvoorbeeld ook life style medicijnen. Volgens Heemskerk is het cruciaal dat hierbij de zorg in ontwikkelingslanden niet in de knel komt. 'Het belang van de beschikbaarheid van goedkope generieke medicijnen in ontwikkelingslanden staat voorop. Wel moet namaak actief worden bestreden, omdat namaakmedicijnen gevaarlijk kunnen zijn en de rechten van fabrikanten moeten worden gerespecteerd', aldus Heemskerk."

In de brief gaat de Staatssecretaris in op de toezeggingen die hij eerder deed tijdens het vragenuur:
1. vóór het eind van het reces verslag te doen van het overleg met de Europese Commissie en de ambassadeurs van India en Brazilië bij de Europese Unie;
2. een overzicht te verstrekken van de 17 door de Nederlandse douane tegengehouden zaken (en van de daarbij betrokken bedrijven) in 2008;
3. na te gaan of de Duitse douane inderdaad gegevens van bedrijven die een artikel 5 EU-Douaneverordening 1383/2003-verzoek hebben gedaan openbaar maakt en zo ja, of deze werkwijze in Nederland ook kan worden toegepast;
4. de lopende ACTA-onderhandelingen nader uiteen te zetten.

Lees hier meer, lees de brief hier.

IEF 8180

Uitgeputte spijkerbroeken

Gerechtshof Amsterdam, 8 september 2009, zaaknr. 200.001.182/01 SKG, Levis Strauss & Co c.s. tegen Metro Cash & Carry Nederland B.V. (met dank aan Vicky Tsoutsanis, Ventoux).

Merkenrecht. Uitputting. Parallelimport spijkerbroeken. Hoger beroep opheffingskortgeding na ex parte. Eindarrest na Gerechtshof Amsterdam, 3 juli 2008, IEF 6400. Aanvullende verklaring m.b.t. tot accountantsrapport is toereikend geoordeeld als bewijs van de door Makro gestelde uitputting. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. 1019h proceskosten: € 71.217,95.

2.6. Naar het voorlopig oordeel van het hof kan uit de thans door Makro aangedragen gezamenlijke bewijsmiddelen in onderling verband voldoende specifiek, nauwkeurig en verifieerbaar worden afgeleid dat de partij in het geding zijnde spijkerbroeken tot Levi Strauss c.s. is te herleiden. Levi Strauss c.s. hebben naar behoren op het door Makro aangedragen bewijs kunnen reageren en hun recht op tegenspraak kunnen uitoefenen. (…) Er zijn geen aanwijzingen dat deze feitelijke constatering van de accountant niet juist zou zijn. (..) De door Levi Strauss c.s. gesuggereerde mogelijkheid van "fake facturen" en ongeautoriseerde goederen of mengpartijen uit het "grijze circuit" berust in het onderhavige geval slechts op speculatie waaraan het hof voorbijgaat. Hetgeen Levi Strauss c.s. verder nog hebben tegengeworpen geeft het hof geen aanleiding om door de accountant gehanteerde methode te diskwalificeren. De gerapporteerde feitelijke bevindingen van de accountant worden dan ook voorshands toereikend geoordeeld als bewijs van de door Makro gestelde uitputting van het merkrecht van Levi Strauss c.s. met betrekking tot de onderhavige partij spijkerbroeken nu deze door of met toestemming van Levi Strauss c.s. in de EER in het verkeer is gebracht.

(..) 3. Beslissing Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; verwijst Levi Strauss c.s. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Makro tot op heden begroot op € 71.217,95 (exclusief btw).

Lees het arrest hier.

IEF 8165

Een uitputtende werking

HvJ EG, 8 september 2009, zaak C-478/07, Budĕjovický Budvar, národní podnik tegen Rudolf Ammersin GmbH (prejudiciële vragen Handelsgericht Wien, Oostenrijk).

Geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen. Merkenrecht. Interpretatie van HvJ EG 18 november 2003, C-216/01 inzake de vereisten voor de bescherming van een benaming als geografische aanduiding (‘Bud’), wanneer die in het land van herkomst noch de naam van een plaats, noch van een streek is. Gevolgen van de toetreding van Tsjechië tot de EU. Eerst even voor jezelf lezen. Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1) Uit punt 101 van het arrest van 18 november 2003, Budĕjovický Budvar (C-216/01) vloeit het volgende voort:

– om te bepalen of een benaming zoals die in het hoofdgeding kan worden beschouwd als een eenvoudige en indirecte aanduiding van geografische herkomst waarvan de bescherming krachtens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen kan worden gerechtvaardigd volgens de criteria van artikel 30 EG, moet de verwijzende rechter onderzoeken of, volgens de in Tsjechië heersende feitelijke omstandigheden en opvattingen, deze benaming, ook al is zij als zodanig geen geografische naam, op zijn minst geschikt is om de consument erop te wijzen dat het daarmee aangeduide product uit een bepaalde streek of plaats op het grondgebied van deze lidstaat afkomstig is;

– de verwijzende rechter moet bovendien nagaan, opnieuw volgens de in Tsjechië heersende feitelijke omstandigheden en opvattingen, of zoals in punt 99 van dat arrest wordt uiteengezet de in het hoofdgeding aan de orde zijnde benaming, op of na de datum van inwerkingtreding van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen, in deze lidstaat niet tot soortnaam is geworden, nu het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de punten 99 en 100 van datzelfde arrest reeds heeft beslist dat het doel van de bij deze verdragen ingevoerde beschermingsregeling bestaat in de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 30 EG;

– bij gebreke van een gemeenschapsrechtelijk voorschrift ter zake staat het aan de verwijzende rechter om overeenkomstig zijn nationaal recht te beslissen of een consumentenenquête nodig is om duidelijkheid te brengen over welke feitelijke omstandigheden en opvattingen in Tsjechië heersen, in het kader van zijn onderzoek of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde benaming „Bud” kan worden beschouwd als een eenvoudige en indirecte aanduiding van geografische herkomst en in deze lidstaat niet tot soortnaam is geworden. Eveneens overeenkomstig zijn nationaal recht moet de verwijzende rechter, indien hij een consumentenenquête nodig acht, voor deze onderzoeken bepalen welk percentage van consumenten voldoende significant is, en

– artikel 30 EG bevat geen concreet vereiste voor de kwaliteit en de duur van het gebruik dat van een benaming in de lidstaat van oorsprong wordt gemaakt, opdat bescherming ervan gerechtvaardigd is volgens dit artikel. Of een dergelijk vereiste geldt in het hoofdgeding, moet door de verwijzende rechter worden uitgemaakt overeenkomstig het toepasselijke nationale recht en inzonderheid overeenkomstig de beschermingsregeling waarin is voorzien in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen.

2) De communautaire beschermingsregeling zoals ingevoerd bij verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, heeft uitputtende werking zodat deze verordening zich verzet tegen toepassing van een beschermingsregeling waarin is voorzien in verdragen tussen twee lidstaten, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bilaterale verdragen, volgens welke een benaming die overeenkomstig het recht van een lidstaat is erkend als oorsprongsbenaming, wordt beschermd in een andere lidstaat waar daadwerkelijk op deze bescherming aanspraak wordt gemaakt ofschoon voor deze oorsprongsbenaming geen aanvraag tot registratie op grond van deze verordening is ingediend.

Lees het arrest hier.

IEF 8145

Vakantiefoto’s

Rechtbank Amsterdam, 28 augustus 2009 LJN: BJ6330, Willem-Alexander Máxima Catharina-Amalia tegen The Associated Press.

Vonnis in de zaak van Prins Willem-Alexander, Prinses Máxima en Prinses Amalia tegen The Associated Press over vakantiefoto's. Het wordt gedaagde AP verboden om vier foto’s van eisers die zijn gemaakt tijdens een privé-vakantie in Argentinië nog langer openbaar te maken of te koop aan te bieden.

Geoordeeld is dat aan eisers privacybescherming toekomt, wanneer zij in privé optreden. Zij behoeven er niet steeds op bedacht te zijn dat privé-foto’s ter publicatie aan de media kunnen worden aangeboden. Alleen indien een privé-foto een nieuwsfeit behelst en/of bijdraagt aan een publiek debat over een onderwerp dat van maatschappelijk belang is, mag die privé-foto ook zonder toestemming van eisers worden gepubliceerd. Bij de vier vakantiefoto’s is dit niet het geval zodat het verbod deze vier foto’s verder te verspreiden zal worden toegewezen. De privacybescherming van eisers weegt in dit geval zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van AP. Dat de foto’s neutrale beelden geven, is in deze zaak niet doorslaggevend. Anders dan AP heeft aangevoerd, levert dit verbod geen censuur op maar volgt dit uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (“recht op privacy”). AP publiceert de foto’s weliswaar niet zelf, maar als leverancier van de foto’s handelt ook zij onrechtmatig.

Het aan AP opgelegde verbod beperkt zich tot de vier vakantiefoto’s. Eisers hadden een ruimer verbod gevorderd, maar hieronder zouden ook toekomstige, nog niet bestaande foto’s kunnen vallen. Of in de toekomst privé-foto’s van eisers mogen worden verspreid en gepubliceerd hangt af van de vraag of die foto op dat moment nieuwswaarde heeft en/of bijdraagt aan een publiek debat over een onderwerp van maatschappelijk belang. Dit kan niet op voorhand worden beoordeeld. Toewijzing van dit ruime verbod zou een te grote inperking vormen van de vrijheid van meningsuiting van AP.

De Mediacode rechtvaardigt evenmin de toewijzing van een verbod dat verder strekt dan de vier foto’s. De Mediacode kan niet als een bindende overeenkomst worden aangemerkt. Het staat eisers weliswaar vrij om voorwaarden te stellen aan het nemen van foto’s op de zogenaamde mediamomenten, maar voor beantwoording van de vraag of privé-foto’s zonder toestemming van eisers mogen worden gepubliceerd is de Mediacode niet beslissend. Voor alle media geldt, los van het al of niet meedoen aan een mediamoment, het toetsingskader zoals hiervoor weergegeven. (Persbericht rechtbank)

Lees het vonnis hier.