Rechtbank Den Haag 4 december 2013, HA ZA 12-1458 (Ablynx tegen Unilever, BAC IP)
  Uitspraak mede ingezonden door Iris Kranenburg, Brinkhof.
Uitspraak mede ingezonden door Iris Kranenburg, Brinkhof. 
Octrooirecht. Licenties. Uitleg 'gereserveerde sector'. Toepassing Belgisch/Nederlands recht. Niet toekomen aan 1162 Belgisch BW. Aanhouding wegens verbeterde specificatie proceskosten.
 Ablynx is een in 2001 opgericht en sinds 2007 beursgenoteerd biofarmaceutisch bedrijf dat actief is in het onderzoek naar en de ontwikkeling van zogenaamde Nanobodies, een nieuwe klasse van therapeutische eiwitten met therapeutische werking die zijn afgeleid van de variabele domeinen van zogenaamde “zware-keten antilichamen” die voorkomen in kameelachtigen.
 De “zware-keten antilichamen” en de variabele domeinen ervan zijn begin jaren ’90 ontwikkeld door de onderzoekers Prof. R. Hamers en Dr. C. Casterman, werkzaam aan de Vrije Universiteit Brussel (“VUB”). De octrooien van de VUB in Europa en de VS zijn gelicentieerd aan het Vlaams Interuniversitait Instituut voor Biotechnologie voor alle toepassingsterreinen, met uitzondering van de Gereserveerde Sector. Ablynx heeft volgens een overeenkomst een exclusieve wereldwijde sublicentie onder de Hamers-octrooien van het VIB verkregen. Gedaagden hebben van BAC een niet-exclusieve wereldwijde sublicentie verkregen voor de exploitatie van de Hamers-octrooien beperkt tot de Gereserveerde Sector (zie r.o. 2.5).
 Unilever c.s. heeft een onderzoek in Bangladesh naar het gebruik van ARP1 (een VHH gericht tegen het rotavirus) bij kinderen gesponsord. Uit de correspondentie blijkt dat Unilever haar beperkte licentie begreep en geen inbreuk maakt.
     
    
        De rechtbank kan in de door Ablynx opgevoerde correspondentie tussen  partijen van na het sluiten van de oorspronkelijke licentie in 1997  lezen dat Unilever c.s. haar licentie had begrepen als niet omvattend  VHH’s voor zover deze een therapeutische toepassing hebben en/of  beschermen tegen pathogenen (zoals het rotavirus), ook al zouden die aan  verpakte voedingsproducten worden toegevoegd. Aangezien de  overeenkomsten geen onduidelijkheid laten, komt artikel 1162 Belgische  BW (uitleg beding ten nadele van degene die de licentie heeft bedongen)  niet aan de orde. 
 
 Unilever wordt in de gelegenheid gesteld een  verbeterde specificatie van proceskosten in te dienen. De beslissing  wordt aangehouden.
 4.1. Partijen twisten over de  vraag hoe naar het toepasselijke Belgische recht de in 2.5 omschreven  licentie, en met name hoe de term “Gereserveerde Sector” moet worden  uitgelegd en of daaronder voedingsmiddelen of -additieven met een  geneeskrachtige werking vallen. (...)
 
 4.2. Naar Belgisch recht  geldt wel – althans zo is door mr. Vandermeulen ter zitting aangegeven –  dat mocht na toepassing van voormelde uitleg volgens het zogenaamde  Haviltex-criterium nog altijd onduidelijkheid bestaan, volgens artikel  1162 van het Belgische Burgerlijke Wetboek het beding ten nadele wordt  uitgelegd van degene die de licentie heeft bedongen (in dit geval:  Unilever c.s.).
 
 4.3. De rechtbank is met Unilever c.s. van  oordeel dat bij toepassing van de hiervoor onder 4.1 vermelde maatstaf  geen sprake is van (dreigend) handelen buiten de verleende licentie,  waartoe de volgende omstandigheden redengevend zijn. Hierbij wordt er  met Ablynx van uitgegaan dat het doel van het onderzoek van Unilever  c.s. is om op enig moment VHH’s toe te voegen aan een verpakt  voedingsmiddel, bijvoorbeeld VHH’s gericht tegen het rotavirus aan  verpakte rijst.(...)
 4.5. Hierbij komt dat bij de cosmetische  producten onder iii) genoemd nadrukkelijk wel zijn uitgezonderd die  producten die medisch georiënteerd zijn. Door het ontbreken van die  uitzondering bij verpakte voedingsproducten zal de kennelijk destijds  bij Unilever c.s. levende gedachte dat bij voedingsproducten geen enkele  restrictie bestond, nader voeding zijn gegeven. In dit kader is niet  zonder belang dat Unilever c.s. onbestreden heeft gesteld dat VUB de  betreffende tekst heeft opgesteld met – evenzeer onbestreden –  deskundige juridische bijstand.(...)
 
 4.6. Aan het voorgaande doet  niet af dat – zo al juist, hetgeen Unilever c.s. uitvoerig heeft  betwist – de eventueel op enig moment naar aanleiding van het onderzoek  in Bangladesh door VHsquared of Unilever c.s. te verhandelen  voedingsmiddelen met daaraan toegevoegd VHH’s werkzaam tegen het  rotavirus, vergunningplichtig zouden zijn in het kader van de  geneesmiddelenwetgeving omdat deze onder de in die wetgeving gehanteerde  definitie van geneesmiddel zouden vallen. In de licentieovereenkomst  wordt immers ten aanzien van de Gereserveerde Sector niet verwezen naar  die regelgeving en evenmin blijkt dit enige rol te hebben gespeeld bij  de onderhandelingen van partijen. Laat staan dat voldoende duidelijk  wordt aangegeven dat daar, zoals Ablynx bepleit, de cesuur zou liggen  voor het onderscheid in de door VUB verleende licentie waar het verpakte  voedingsproducten betreft. Reden te minder om dit aan te nemen is het  reeds hiervoor overwogen gebrek aan enige verwijzing naar (niet)  medische toepassingen bij verpakte voedingsproducten, terwijl dit wel  bij cosmetische producten is opgenomen.
 
 4.7. Evenmin kan de  rechtbank in de door Ablynx opgevoerde correspondentie tussen partijen  van na het sluiten van de oorspronkelijke licentie in 1997 lezen dat  Unilever c.s. haar licentie had begrepen als niet omvattend VHH’s voor  zover deze een therapeutische toepassing hebben en/of beschermen tegen  pathogenen (zoals het rotavirus), ook al zouden die aan verpakte  voedingsproducten worden toegevoegd.
 
 Proceskosten
 4.14. Hoewel  de rechtbank als hoofdregel in verband met een goede proceseconomie op  dit punt geen nadere stukkenwisseling toestaat, moet zij onderkennen dat  in deze zaak sprake is van een enigszins omvangrijker specificatie dan  in de zaak door deze rechtbank beslist op 13 juni 20122. Bovendien heeft  Unilever c.s. een – als gezegd, onvoldoende –reden aangevoerd waarom  zij niet meer heeft gespecificeerd. Onder deze specifieke omstandigheden  acht de rechtbank het opportuun Unilever c.s. in de gelegenheid te  stellen, zoals zij subsidiair heeft verzocht, een verbeterde  specificatie van haar kosten in het tweede incident en in de hoofdzaak  in te dienen, waarop Ablynx vervolgens kan reageren, waarna zal worden  beslist. De beslissing zal dan ook in zijn geheel worden aangehouden.