Overige  

IEF 13318

Royaltybelastingen - De band met de werktstaat VK en woonstaat Nederland

HR 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1436 (X tegen Staatssecretaris van Financiën)
Zie eerder IEF12621. Royalty vergoeding uit octrooien. Inkomstenbelasting. Artikel 12 en 14 van het Belastingverdrag Nederland – Verenigd Koninkrijk. Geen royalty’s, maar inkomsten ter zake van zelfstandige arbeid. Nagekomen baten. Cassatie gegrond, (gedeeltelijke) vernietiging en de Hoge Raad doet de zaak zelf af door de aanslag te verminderen ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van €133.948.

Belanghebbende heeft voordat hij zijn onderzoekswerkzaamheden aan [A] aanving een verklaring ondertekend waarin hij afstand heeft gedaan van eventuele octrooien of patentrechten voortvloeiende uit zijn werk. [A] heeft nadat belanghebbende zijn werkzaamheden bij dat instituut had beëindigd, patenten verkregen voor uitvindingen die (deels) het resultaat waren van onderzoeksprojecten waarbij belanghebbende betrokken was.

Commercialisering van deze patenten heeft [A] aanleiding gegeven tot het, op onregelmatige basis, betalen van bedragen aan belanghebbende in de jaren 2000 en volgende. Belanghebbende werd per brief op de hoogte gesteld van de bedragen die hem werden toegekend. In de brieven worden de betalingen steeds aangemerkt als “Awards to inventors” of “ATI”. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige aanslag ter zake van de zojuist bedoelde betalingen € 133.948 geteld bij belanghebbendes inkomen uit werk en woning.

3.5. (...) De band met de werkstaat het Verenigd Koninkrijk heeft tot gevolg dat de belastingheffing over die bate aan het Verenigd Koninkrijk is toegewezen, maar staat niet eraan in de weg dat die bate op het tijdstip waarop deze wordt genoten door Nederland als woonstaat in het wereldinkomen wordt betrokken, onder toepassing van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting zoals die is voorzien in artikel 22, lid 2, letters a en b, van het Verdrag voor dergelijke inkomsten.

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de aanslag tot een aanslag met inachtneming van een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 195.380, in dier voege dat vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wordt berekend over een bedrag van € 133.948,
IEF 13317

Geen uitputting bij handelen in strijd met kwaliteitsbeding

HR 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1613 (Makro tegen Diesel)
P4243605Uitspraak mede ingezonden door Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap.
Zie eerder IEF9158 en IEF10868.
Merkenrecht. Uitputting. Economische verbondenheid. In citaten: Hoewel tussen Diesel en Cosmos een economische verbondenheid bestond als bedoeld in het arrest IHT Danziger/Ideal Standard, Makro c.s. zich niet met vrucht op uitputting kunnen beroepen, en dat zij door het verhandelen van die schoenen bijgevolg merkinbreuk hebben gepleegd (r.o. 3.2).

Gelet op het antwoord op vraag 2 in het Copad-arrest, ontbreekt bij handelen in strijd met een dergelijke bepaling door de licentienemer, toestemming in de zin van art. 7 lid 1 Merkenrichtlijn, zodat van uitputting dus geen sprake is. Er is geen grond aan te nemen dat daarvoor bij een beding met een strekking als het onderhavige tevens is vereist dat het merk gebruikt is voor schoenen die niet zouden voldoen aan de kwaliteitseisen. Voldoende is dat een dergelijk beding – een ‘proefpartij-clausule’ – ertoe strekt de merkhouder in staat te stellen de kwaliteit van de schoenen te controleren. Dat de merkhouder deze kwaliteitscontrole (in voorkomende gevallen) ook langs andere wegen kan realiseren, doet daaraan niet af. (r.o. 3.4.3)

De Hoge Raad verwerpt het beroep [anders: Conclusie AG].

3.4.2 (...) Als uitvloeisel van een en ander heeft het HvJEU vraag 2 als volgt beantwoord:
“Artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, moet aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, indien vaststaat dat deze bepaling overeenkomt met een van de in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde bepalingen.”

3.4.3 Het hof heeft (in rov. 13) geoordeeld dat de 1994-overeenkomst en 1994-machtiging inhouden dat, voordat Flexi Casual van het merk Diesel voorziene schoenen van eigen makelij mag gaan vervaardigen en distribueren, zij de resultaten van de testverkopen eerst aan Diesel moet hebben voorgelegd, zodat Diesel/Difsa de kwaliteit daarvan kan controleren, en dat deze aldus een bepaling behelzen inzake de kwaliteit van de door de licentienemer vervaardigde waren. In het licht van punt 22 en 23 van het Copad-arrest moet worden aangenomen dat een dergelijk beding een bepaling is als bedoeld in art. 8 lid 2 Merkenrichtlijn, derhalve een beperking die – in de formulering van de beantwoording van vraag 2 in dat arrest: – ‘overeenkomt’ (Engels: ‘is included’, Frans: ‘correspond à’, Duits: ‘entspricht’) met een van de in art. 8 lid 2 bedoelde bepalingen, te weten een bepaling ‘inzake de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren’. Gelet op het antwoord op vraag 2 in het Copad-arrest, ontbreekt bij handelen in strijd met een dergelijke bepaling door de licentienemer, toestemming in de zin van art. 7 lid 1 Merkenrichtlijn, zodat van uitputting dus geen sprake is. Er is geen grond aan te nemen, zoals het onderdeel wil, dat daarvoor bij een beding met een strekking als het onderhavige tevens is vereist dat het merk gebruikt is voor schoenen die niet zouden voldoen aan de kwaliteitseisen. Voldoende is dat een dergelijk beding – een ‘proefpartij-clausule’ – ertoe strekt de merkhouder in staat te stellen de kwaliteit van de schoenen te controleren. Dat de merkhouder deze kwaliteitscontrole (in voorkomende gevallen) ook langs andere wegen kan realiseren, doet daaraan niet af.

3.4.4 Op dit alles stuiten de onderdelen 2.1.2 en 2.1.3 af. Onderdeel 2.1.1 bevat geen klachten.

3.6 Onderdeel 2.1.5 keert zich tegen rov. 11-15, voor zover het hof daarin uitleg heeft gegeven aan de 1994-overeenkomst en -machtiging, zonder acht te slaan op de Spaanse uitspraken en zonder Diesel te bevelen haar Spaanse procesdossier over te leggen. Geklaagd wordt dat het hof heeft miskend dat de arresten van het Hof van Appel te Valencia en het Tribunal Supremo tot bewijs kunnen strekken ten faveure van het standpunt van Makro c.s., nu daaruit blijkt dat Cosmos niet heeft gehandeld in strijd met contractuele bepalingen. Deze klacht faalt. De waardering van de bewijskracht van die uitspraken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het oordeel van het hof is in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.

3.7 Onderdeel 2.2 klaagt dat het hof (in rov. 3) ten onrechte heeft geoordeeld dat de Spaanse uitspraken in deze procedure alleen in zoverre een rol spelen dat daaraan informatie kan worden ontleend over de inhoud van het Spaanse recht en klaagt dat het verlangen (van Makro c.s.) om overlegging door Diesel van haar procesdossier op de voet van art. 22 en 843a Rv niet is gehonoreerd. Deze klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Het hof kon, in het licht van hetgeen het (in rov. 3 en 17) had overwogen en van de volgens rov. 4 van het tussenarrest tot uitgangspunt te nemen feiten, zonder schending van enige rechtsregel, tot het in rov. 18 neergelegde oordeel komen dat voor een zodanig bevel geen grond bestond. Onbegrijpelijk is dat oordeel niet.

IEF 13316

Gesponsord en verricht onderzoek naar zware-keten antilichamen valt binnen de gereserveerde sector licentie

Rechtbank Den Haag 4 december 2013, HA ZA 12-1458 (Ablynx tegen Unilever, BAC IP)
Uitspraak mede ingezonden door Iris Kranenburg, Brinkhof.
Octrooirecht. Licenties. Uitleg 'gereserveerde sector'. Toepassing Belgisch/Nederlands recht. Niet toekomen aan 1162 Belgisch BW. Aanhouding wegens verbeterde specificatie proceskosten.

Ablynx is een in 2001 opgericht en sinds 2007 beursgenoteerd biofarmaceutisch bedrijf dat actief is in het onderzoek naar en de ontwikkeling van zogenaamde Nanobodies, een nieuwe klasse van therapeutische eiwitten met therapeutische werking die zijn afgeleid van de variabele domeinen van zogenaamde “zware-keten antilichamen” die voorkomen in kameelachtigen.

De “zware-keten antilichamen” en de variabele domeinen ervan zijn begin jaren ’90 ontwikkeld door de onderzoekers Prof. R. Hamers en Dr. C. Casterman, werkzaam aan de Vrije Universiteit Brussel (“VUB”). De octrooien van de VUB in Europa en de VS zijn gelicentieerd aan het Vlaams Interuniversitait Instituut voor Biotechnologie voor alle toepassingsterreinen, met uitzondering van de Gereserveerde Sector. Ablynx heeft volgens een overeenkomst een exclusieve wereldwijde sublicentie onder de Hamers-octrooien van het VIB verkregen. Gedaagden hebben van BAC een niet-exclusieve wereldwijde sublicentie verkregen voor de exploitatie van de Hamers-octrooien beperkt tot de Gereserveerde Sector (zie r.o. 2.5).

Unilever c.s. heeft een onderzoek in Bangladesh naar het gebruik van ARP1 (een VHH gericht tegen het rotavirus) bij kinderen gesponsord. Uit de correspondentie blijkt dat Unilever haar beperkte licentie begreep en geen inbreuk maakt.

De rechtbank kan in de door Ablynx opgevoerde correspondentie tussen partijen van na het sluiten van de oorspronkelijke licentie in 1997 lezen dat Unilever c.s. haar licentie had begrepen als niet omvattend VHH’s voor zover deze een therapeutische toepassing hebben en/of beschermen tegen pathogenen (zoals het rotavirus), ook al zouden die aan verpakte voedingsproducten worden toegevoegd. Aangezien de overeenkomsten geen onduidelijkheid laten, komt artikel 1162 Belgische BW (uitleg beding ten nadele van degene die de licentie heeft bedongen) niet aan de orde.

Unilever wordt in de gelegenheid gesteld een verbeterde specificatie van proceskosten in te dienen. De beslissing wordt aangehouden.

4.1. Partijen twisten over de vraag hoe naar het toepasselijke Belgische recht de in 2.5 omschreven licentie, en met name hoe de term “Gereserveerde Sector” moet worden uitgelegd en of daaronder voedingsmiddelen of -additieven met een geneeskrachtige werking vallen. (...)

4.2. Naar Belgisch recht geldt wel – althans zo is door mr. Vandermeulen ter zitting aangegeven – dat mocht na toepassing van voormelde uitleg volgens het zogenaamde Haviltex-criterium nog altijd onduidelijkheid bestaan, volgens artikel 1162 van het Belgische Burgerlijke Wetboek het beding ten nadele wordt uitgelegd van degene die de licentie heeft bedongen (in dit geval: Unilever c.s.).

4.3. De rechtbank is met Unilever c.s. van oordeel dat bij toepassing van de hiervoor onder 4.1 vermelde maatstaf geen sprake is van (dreigend) handelen buiten de verleende licentie, waartoe de volgende omstandigheden redengevend zijn. Hierbij wordt er met Ablynx van uitgegaan dat het doel van het onderzoek van Unilever c.s. is om op enig moment VHH’s toe te voegen aan een verpakt voedingsmiddel, bijvoorbeeld VHH’s gericht tegen het rotavirus aan verpakte rijst.(...)
4.5. Hierbij komt dat bij de cosmetische producten onder iii) genoemd nadrukkelijk wel zijn uitgezonderd die producten die medisch georiënteerd zijn. Door het ontbreken van die uitzondering bij verpakte voedingsproducten zal de kennelijk destijds bij Unilever c.s. levende gedachte dat bij voedingsproducten geen enkele restrictie bestond, nader voeding zijn gegeven. In dit kader is niet zonder belang dat Unilever c.s. onbestreden heeft gesteld dat VUB de betreffende tekst heeft opgesteld met – evenzeer onbestreden – deskundige juridische bijstand.(...)

4.6. Aan het voorgaande doet niet af dat – zo al juist, hetgeen Unilever c.s. uitvoerig heeft betwist – de eventueel op enig moment naar aanleiding van het onderzoek in Bangladesh door VHsquared of Unilever c.s. te verhandelen voedingsmiddelen met daaraan toegevoegd VHH’s werkzaam tegen het rotavirus, vergunningplichtig zouden zijn in het kader van de geneesmiddelenwetgeving omdat deze onder de in die wetgeving gehanteerde definitie van geneesmiddel zouden vallen. In de licentieovereenkomst wordt immers ten aanzien van de Gereserveerde Sector niet verwezen naar die regelgeving en evenmin blijkt dit enige rol te hebben gespeeld bij de onderhandelingen van partijen. Laat staan dat voldoende duidelijk wordt aangegeven dat daar, zoals Ablynx bepleit, de cesuur zou liggen voor het onderscheid in de door VUB verleende licentie waar het verpakte voedingsproducten betreft. Reden te minder om dit aan te nemen is het reeds hiervoor overwogen gebrek aan enige verwijzing naar (niet) medische toepassingen bij verpakte voedingsproducten, terwijl dit wel bij cosmetische producten is opgenomen.

4.7. Evenmin kan de rechtbank in de door Ablynx opgevoerde correspondentie tussen partijen van na het sluiten van de oorspronkelijke licentie in 1997 lezen dat Unilever c.s. haar licentie had begrepen als niet omvattend VHH’s voor zover deze een therapeutische toepassing hebben en/of beschermen tegen pathogenen (zoals het rotavirus), ook al zouden die aan verpakte voedingsproducten worden toegevoegd.

Proceskosten
4.14. Hoewel de rechtbank als hoofdregel in verband met een goede proceseconomie op dit punt geen nadere stukkenwisseling toestaat, moet zij onderkennen dat in deze zaak sprake is van een enigszins omvangrijker specificatie dan in de zaak door deze rechtbank beslist op 13 juni 20122. Bovendien heeft Unilever c.s. een – als gezegd, onvoldoende –reden aangevoerd waarom zij niet meer heeft gespecificeerd. Onder deze specifieke omstandigheden acht de rechtbank het opportuun Unilever c.s. in de gelegenheid te stellen, zoals zij subsidiair heeft verzocht, een verbeterde specificatie van haar kosten in het tweede incident en in de hoofdzaak in te dienen, waarop Ablynx vervolgens kan reageren, waarna zal worden beslist. De beslissing zal dan ook in zijn geheel worden aangehouden.
IEF 13303

Partijvoorzitter PvdA geen grens overschreden jegens Europarlementariër

Vzr. Rechtbank Amsterdam 29 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7922 (Europarlementariër Merkies tegen PvdA)
Mediarecht. Rechtspraak.nl: De voorzieningenrechter heeft vandaag de vorderingen van Europarlementariër Judith Merkies tegen de PvdA en partijvoorzitter Spekman, afgewezen. Merkies had rectificatie geëist van uitlatingen die Spekman deed in het Radioprogramma Tros Kamerbreed en in een e-mail aan de partijleden. Spekman zei daarin dat het partijbestuur Merkies aanrekent dat zij geen prioriteit heeft gegeven aan terugbetaling van een deel de dagvergoedingen van het Europarlement, waartoe zij als inwoonster van Brussel volgens een interne Gedragscode van de PvdA verplicht is, en dat dit een rol heeft gespeeld bij de beslissing haar niet als kandidaat toe te laten voor het lijsttrekkerschap. Merkies vindt de kritiek onterecht, omdat de Commissie Naleving Gedragscode onlangs nog heeft geoordeeld dat zij conform de regels en integer heeft gehandeld. Volgens de rechter neemt dat niet weg dat de handelwijze van Merkies, die als politica een dikkere huid moet hebben dan een ‘gewone’ burger, mag worden bekritiseerd. De partijvoorzitter heeft daarbij geen grenzen overschreden.

2.16. Op 24 oktober 2013 heeft de Beroepscommissie het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard en geoordeeld dat het partijbestuur in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen dat [eiseres] niet voldoet aan het profiel van lijsttrekker en dat zij dus niet als kandidaat-lijsttrekker moet worden toegelaten.

2.17. Op 25 oktober 2013 heeft [eiseres] de volgende tekst (voor zover hier van belang) op haar website geplaatst: “Einde kandidaatstelling als lijsttrekker PvdA Europees parlement. Het partijbestuur heeft mij laten weten mij niet toe te laten tot de interne ledenraadpleging voor het lijsttrekkerschap van de PvdA bij de Europese verkiezingen. Doorslaggevend bij de beslissing is de negatieve visie van het partijbestuur op de samenwerking binnen de huidige eurodelegatie. Mij is duidelijk geworden, dat hierachter de uitdrukkelijke wens schuil gaat om schoon schip te maken en te komen met een geheel nieuwe delegatie. (…) Het mag duidelijk zijn dat ik de beslissing van het partijbestuur ten zeerste betreur. (…) Binnen de huidige reglementen zijn zulke selectiebesluiten een bevoegdheid van het partijbestuur. Ik zal mij dan ook neerleggen bij deze beslissing. Uiteraard blijf ik voor mijn partij beschikbaar als kandidaat voor een volgende termijn. Recente mediaberichten rondom de naleving van de interne PvdA gedragscode voor leden van het Europees Parlement hebben niet geleid tot dit besluit van het partijbestuur. Immers, de Commissie Naleving Gedragscode, binnen de PvdA belast met het toezicht op deze door de PvdA vrijwillig opgemaakte regels, heeft reeds in haar verslag en in de toelichting hierop aangegeven dat ik integer en in overeenstemming met de afgesproken gedragsregels heb gehandeld.”

4.3. De uitlatingen waartegen [eiseres] zich verzet, zijn uitlatingen over haar functioneren als politicus, althans uitlatingen die daar in elk geval mee samenhangen. Zij zullen dan ook in die context worden bezien. [gedaagde 2] heeft daarbij terecht aangevoerd dat uitgangspunt is dat een politicus over een dikkere huid zal moeten beschikken dan een (anonieme) ‘gewone’ burger, aangezien de politiek bij uitstek een terrein is dat het algemeen belang raakt en waarbij debatten in de openbaarheid worden gevoerd. Politici dienen er daarom op bedacht te zijn dat zij publiekelijk op hun handel en wandel worden aangesproken en verantwoording dienen af te leggen. Stevige kritiek, ook in de media, zullen zij in beginsel dan ook moeten (kunnen) verduren. Daarbij is van belang dat politici ook meer dan gewone burgers in de gelegenheid zijn om (via de media) in het openbaar hun weerwoord te laten klinken. Ook [eiseres] heeft van die gelegenheid, zo blijkt uit diverse nieuwsberichten (zoals genoemd in 2.24), gebruik gemaakt.

4.4. Voorts is van belang dat de uitlatingen die [eiseres] gerectificeerd wenst te zien, zijn aan te merken als waardeoordelen en niet als feitelijke constateringen. Op zichzelf staat het een ieder vrij een waardeoordeel te geven, wat echter niet wegneemt dat ook een dergelijk oordeel onrechtmatig kan zijn, bijvoorbeeld als dit een ernstige beschuldiging bevat die geen steun vindt in de feiten.

4.5. [eiseres] heeft met name bezwaar tegen de uitingen van [gedaagde 2] over de wijze waarop zij is omgegaan met de terugbetaling van (2/3e van) de door haar ontvangen dagvergoedingen van het Europees Parlement, omdat daarbij ten onrechte de suggestie zou zijn gewekt dat zij niet integer is en heeft gesjoemeld met declaraties.

Op andere blogs:
Mediareport

IEF 13294

Wurgcontracten - Waarom artiesten soms de slaven van beroemdheid zijn

M.T.M. Koedooder, WURGCONTRACTEN - Waarom artiesten soms de slaven van beroemdheid zijn, in: Jonge Balie-bundel* ‘Recht: kunst of kunde’.
Bijdrage ingezonden door Margriet Koedooder, De Vos & Partners.
De huidige, succesvolle televisietalentenshows waren aanvankelijk bedoeld om nieuw talent aan te boren. Bekende artiesten coachen onbekend talent, dat was de formule. Maar inmiddels blijken deze shows steeds vaker mede een etalage voor al ontdekt talent dat weer in de vergetelheid is geraakt. Karl Michael, een halve finalist in The Voice UK 2013, is daar een voorbeeld van. Na al eerder twee platencontracten te hebben gehad en te hebben meegezongen op een Bruno Mars-opname, sleet hij zijn dagen als glazenwasser. The Voice geeft zijn doodgebloede carrière een nieuwe impuls. Zelfs wereldberoemde artiesten als Shakira en Will.i.am doen tegenwoordig graag mee als coach. Het geeft hun de gelegenheid om voor een massaal publiek zichzelf en hun producten te promoten. Doordat het kijkerspubliek een liedje moet downloaden en massaal moet stemmen om een kandidaat te laten winnen, bereikt een onbekende artiest in de Top 3 meestal direct een hoge positie in de diverse hitparades, waaronder de iTunes-top 10. Talentenshows zijn ‘big business’ geworden, maar vooral voor de producent en eigenaar. De kandidaten zijn daar slechts een onderdeel van. Hetgeen goed blijkt uit de door hun getekende contracten. Gaat het hierbij om wurgcontracten?

Dit artikel is ingekort, lees hier de volledige bijdrage.

Toekomst TV-shows
Terug naar de Reality TV-shows, zoals The Voice. Gaan deze talentenprogramma’s op termijn wellicht aan hun eigen succes ten onder? Er zijn inmiddels zoveel programma’s geweest, dat voor de winnaars steeds vaker geen succesvolle carrière in de muziek blijkt te zijn weggelegd. Er zijn inmiddels veel meer ex-deelnemers dan er plaatsen zijn voor nieuwe supersterren. Idols is inmiddels gestopt met het aanbieden van een gegarandeerd platencontract aan de als nummer 2 geëindigde deelnemer van een serie programma’s. In andere shows staat geen resultaatsverplichting meer opgenomen als het gaat om de winnaar, maar een voorzichtige inspanningsverplichting. En wie kent Jermaine Paul, de 2012-winnaar van The Voice in Amerika? Een wurgcontract is niet veel waard, als de kijkcijfers sterk dalen en het programma daardoor van de buis wordt gehaald. Steeds vaker gaat de publiciteit rond de programma’s niet meer over de zoektocht naar een nieuwe superartiest, maar staan vooral de superartiesten/coaches zelf in de schijnwerpers. Dat is een teken aan de wand. Is het eerste album van een winnaar minder succesvol dan gehoopt, dan laat de platenmaatschappij de artiesten al weer snel ‘vallen’. De opties worden niet opgenomen, de artiest zoekt het verder maar uit. De zucht naar beroemdheid zal wel altijd blijven bestaan, maar voor een langdurige carrière is meer nodig.

Margriet Koedooder
*Jonge Balie Congres

IEF 13290

Ontwerp-richtlijn trade secrets

Proposal-directive on the protection of undisclosed know-how and business information (trade secrets) against their unlawful acquisition, use and disclosure, COM(2013) 813 final.
Uit het persbericht:
De Europese Commissie heeft vandaag nieuwe regels voorgesteld voor de bescherming van niet-geopenbaarde know-how en bedrijfsgeheimen (trade secrets) tegen oneerlijke acquisitie, gebruik en openbaarmaking.

De ontwerp-richtlijn voorziet in een gemeenschappelijke definitie van bedrijfsgeheimen, alsmede in middelen waarmee slachtoffers van onrechtmatig gebruik van bedrijfsinformatie genoegdoening kunnen krijgen.

De richtlijn zal het gemakkelijker maken voor nationale rechterlijke instanties om verduistering van vertrouwelijke bedrijfsinformatie tegen te gaan, inbreukmakende producten van de markt te halen en om schadevergoeding toe te kennen bij illegale acties.

IEF 13288

TROS mag oude en nieuwe beelden uitzenden, al dan niet herkenbaar

Rechtbank Midden-Nederland 12 november 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:5935 (eiseres tegen TROS Opgelicht)
Uitspraak mede ingezonden door Vivienne Sinaasappel en Bertil van Kaam, Van Kaam advocaten.
Mediarecht. Portretrecht. Geen afzonderlijk recht op hoor en wederhoor. Eiseres vordert dat een item van het programma Tros Opgelicht niet wordt uitgezonden. De rechter wijst de vordering af.

Van eiseres wordt op verschillende momenten opnamen gemaakt door een cameraploeg van de Tros, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van een verborgen camera. Eiseres vertelt: “Dus ben ik in mijn oude patroon gevallen. Ik ben naar [bedrijf] gegaan. Heb daar een auto gekocht die ik helemaal niet kon betalen. Voor 138.000 euro.”

Gelet op het door de Tros gestelde doel en de strekking van het programma alsmede de besproken inhoud over het item over eiseres, acht de voorzieningenrechter de door eiseres gestelde belangen (portretrecht / privacy) niet van zodanig gewicht dat de voormelde belangenafweging (vrijheid van meningsuiting) met zich brengt dat de Tros de oude en nieuwe beelden niet mag uitzenden, waaronder ook het herkenbaar in beeld brengen van eiseres. Ook het feit dat er opnames van eiseres met een verborgen camera zijn gemaakt leidt niet tot een ander oordeel.

4.3. Voor het antwoord op de vraag welk recht - het recht op vrije meningsuiting of het recht op privacy - zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Welke van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Op grond van vaste jurisprudentie dient eenzelfde belangenafweging te worden gemaakt indien een beroep wordt gedaan op het portretrecht van artikel 21 Aw (HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230).

4.4. Er bestaat daarbij geen afzonderlijk recht op hoor en wederhoor, zoals [eiseres] lijkt te betogen. Het recht op wederhoor dient te worden meegenomen bij de wederzijdse belangenafweging in verband met de vraag of het recht op vrijheid van meningsuiting bescherming behoeft. Weliswaar vindt de voorzieningenrechter het zeer voorstelbaar dat [eiseres] tijdens de voor haar volstrekt onverwachte confrontatie met een cameraploeg op 22 oktober 2013 niet direct ten volle gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot het geven van een weerwoord, dit laat echter onverlet dat [eiseres] nadien, al dan niet via haar advocaat, alsnog de gelegenheid had kunnen nemen om te reageren op hetgeen haar werd verweten. Dit heeft zij niet gedaan. Ook ter zitting is door [eiseres] er slechts op gewezen dat haar geen wederhoor is gegund.

4.5. Het belang van [eiseres] is dat zij niet dient te worden blootgesteld aan meer publiciteit dan voor het onderwerp van het item strikt noodzakelijk is.

4.7. Door de Tros is naar voren gebracht dat [eiseres] sinds de uitzendingen 2009 en 2011 is doorgegaan met oplichtingspraktijken, waarvan bedrijven en particulieren op grotere schaal dan in 2009 en 2011 de dupe zijn geworden. In dit verband wijst de Tros op een Land Rover van € 138.000,00 en een woonhuis van € 398.000,00 waarvan de verkopers (bijna) de dupe zijn geworden van oplichting (mede) door [eiseres].

4.11. Uit de hiervoor genoemde bloemlezing ontstaat het door de Tros geschetste beeld dat [eiseres] sinds de eerste uitzending in 2009 met enige regelmaat de spil is in situaties waarbij derden door haar handelwijze (ernstig) worden gedupeerd. Tevens wordt het beeld bevestigd dat [eiseres] zich recentelijk mede richt op een meer kwetsbare groep mensen in de Nederlandse samenleving en dat zij haar eigen betrokkenheid en verantwoordelijkheid ten onrechte bagatelliseert. Ook lijkt het ‘werkterrein’ van [eiseres] zich niet (meer) te beperken tot een bepaald deel van Nederland en maakt zij gebruik van valse namen.

4.13. Gelet op het door de Tros gestelde doel en de strekking van het programma alsmede de hiervoor besproken inhoud over het item over [eiseres], acht de voorzieningenrechter de door [eiseres] gestelde belangen niet van zodanig gewicht dat de voormelde belangenafweging met zich brengt dat de Tros de oude en nieuwe beelden van [eiseres] niet mag uitzenden, daaronder begrepen het [eiseres] herkenbaar in beeld brengen. Reden waarom het gevorderde dient te worden afgewezen.

4.14. Ook het feit dat er opnames van [eiseres] met een verborgen camera zijn gemaakt leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar is het uitzenden van dergelijke beelden slechts in uitzonderlijke gevallen toelaatbaar, een ieder moet er immers op vertrouwen dat geen misbruik wordt gemaakt van vertrouwen dat hem of haar aan een ander wordt geschonken, maar onvoldoende aannemelijk is geworden dat het door de Tros beoogde doel zonder dit middel had kunnen worden bereikt. De voorzieningenrechter acht gelet op de wijze waarop [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling heeft geantwoord op de aan haar gestelde vragen voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres], indien zij in het openbaar bevraagd zou worden naar haar handelswijze, slechts zou zwijgen, ontkennen of een ander de schuld geven, zoals door de Tros betoogd.
IEF 13284

Vertrouwelijkheid van schikking over hotlink op retecool naar foto niet geschonden

Ktr. Rechtbank Den Haag 3 juli 2013, CV EXPL 12-7620 (X Photography tegen VE)
Uitspraak ingezonden door Katelijn van Voorst, Fox Waldmeister Advocaten.
Auteursrecht. Hotlink. Schikking. Contractrecht. X Photography is maker en rechthebbende op een foto van Johan Cruijff waarop hij afgebeeld staat met gespreide armen in voetbaltenue tijdens de WK finale van 1974. Onder de naam JayJay heeft VE de foto op de website retecool.com geopenbaard middels een "hotlink". De eigenaar van retecool.com publiceert een artikel over de kwestie en de schikkingsonderhandelingen. Dit zou een schending zijn van de tussen X en VE overeengekomen voorwaarde tot vertrouwelijkheid van de schikking. Er zijn slechts voorafgaand aan de schikking mededelingen gedaan aan de eigenaar van retecool.com.

Uit de passage: "Hiermee gaan zowel X als zijn advocaat akkoord en is het dossier gesloten" volgt niet dat VE de vertrouwelijkheid heeft geschonden. De eigenaar van retecool.com heeft verklaard dat hem alleen is verteld dat er een regeling was bereikt zonder dat VE er verder iets over heeft te zeggen; daaruit heeft hij zelfstandig de conclusie getrokken dat het dossier gesloten is. De vordering van X is niet-ontvankelijk en de schikking is nog altijd van kracht.

3.4. (...) Het tot dat moment in het artikel beschreven verloop van de schikkingsonderhandelingen, biedt dan ook geen steun voor de stelling van X dat VE na het sluiten van de schikkingsovereenkomst de voorwaarde van vertrouwelijkheid heeft geschonden.

3.5. Daarmee wordt toegekomen aan de beantwoording van de vraag of de passage in het artikel "Hiermee gaan zowel X als zijn advocaat akkoord en is het dossier gesloten", tot een ander oordeel leidt. X beroept zich met name op deze passage ter onderbouwing van de gestelde schending van vertrouwelijkheid. (...) Anders dan X betoogt, volgt daaruit niet dat VE de overeengekomen vertrouwelijkheid moet hebben geschonden. Daartoe wordt verwezen naar de verklaring van [RETECOOL]. [RETECOOL]  heeft verklaard dat hij, nadat de schikkingsovereenkomst was gesloten, wel contact heeft gehad met VE, maar dat VE hem alleen heeft verteld dat er een regeling was bereikt zonder er verder iets over te zeggen. X heeft niet gesteld dat VE reeds daarmee de overeengekomen vertrouwelijkheid heeft geschonden.

3.6. Concluderend kan X, in het licht van de betwisting van VE en de verklaring van [RETECOOL], niet worden gevolgd in zijn betoog dat uit het artikel volgt dat VE de overeengekomen vertrouwelijkheid moet hebben geschonden. Voor zover X met zijn stelling dat VE zich had dienen te onthouden aan de discussie op internetpagina naar aanleiding van artikel, betoogt dat VE daarmee de overeengekomen vertrouwelijkheid heeft geschonden, passeert de kantonrechter dat betoog als onvoldoende onderbouwd. Nu X, gelet op de gemotiveerde betwisting van VE, onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat VE de overeengekomen vertrouwelijkheid heeft geschonden, wordt niet toegekomen aan het leveren van bewijs en passeert de kantonrechter het bewijsaanbod. Aangezien de schikkingsovereenkomst tussen partijen nog van kracht is, zal X niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen.
IEF 13273

Vara dient uitzending te rectificeren vanwege zwaar en emotioneel aanzetten van item

Rechtbank Amsterdam 20 november 2013, HA ZA 13-316; ECLI:NL:RBAMS:2013:9951 (Pretium tegen Omroepvereniging VARA)
Uitspraak ingezonden door Thijs van den Heuvel, Bird & Bird. Mediarecht. Wederhoor. Rectificatie. Zie eerder Pretium-zaken. Pretium is een telecomaanbieder en werft abonnees middels telemarketing. VARA heeft in haar consumentenprogramma KASSA aandacht besteedt aan de klachten die zij over Pretium ontving. Pretium heeft van het recht op wederhoor ruimschoots gebruik gemaakt, maar het is aan Vara om te beoordelen of zij niet meer tot uitzenden mocht overgaan. Door in het begin van het item zwaar aan te zetten door erop te wijzen dat mevrouw na de verhuizing tot aan haar dood van telefoondiensten verstoken is gebleven, heeft Vara met haar uitzending onrechtmatig gehandeld.

Zij dient in scrollende tekst, in een goed leesbare letter, en tegelijkertijd op normale toon in een rustig tempo uitgesproken een rectificatie uit te zenden. Vara wordt bevolen om de uitzending te verwijderen uit de diverse media waarop de uitzending is te zien en die Vara direct of indirect beheert.

4.3. Anders dan Pretium Telecom is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat Pretium een behoorlijk recht op wederhoor is onthouden. Zowel in het interview met Y als in de namens Pretium Telecom aan Vara gezonden correspondentie heeft Pretium Telecom voorafgaande aan de uitzending ampel de gelegenheid gehad op de voorgenomen uitzending te reageren en zij heeft van die gelegenheid ook ruimschoots gebruik gemaakt. Dat Vara door de reactie van Pretium Telecom niet is overtuigd en de uitzending heeft doorgezet doet niet af aan de omstandigheid dat Pretium Telecom de gelegenheid tot wederhoor heeft gekregen. Het was in beginsel aan Vara om te beoordelen of hetgeen Pretium Telecom heeft aangevoerd van dien aard was dat zij in redelijkheid niet meer tot het uitzenden mocht overgaan.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Vara de grenzen van hetgeen betamelijk is overschreden waar het de zaak van X betreft.

Vara heeft er voor gekozen de betreffende zaak in het begin van het item zwaar aan te zetten door er een en ander maal op te wijzen dat X na de verhuizing tot aan haar dood van telefoondiensten verstoken is gebleven. Die boodschap is sterk emotioneel beladen door in het begin van de uitzending nicht Y te tonen op de begraafplaats van haar tante, waarbij geboorte- en sterfdatum van X in beeld worden gebrachte en stemmige muziek ten gehore wordt gebracht. In de context van een uitzending over vermeende misstanden bij Pretium Telecom kan redelijkerwijze door de kijker daaruit geen andere indruk worden gekregen dan dat Pretium Telecom ervoor verantwoordelijk is dat X in haar laatste dagen contact met de buitenwereld heeft moeten ontberen, omdat Pretium Telecom bij de verhuizing van de telefoonaansluiting steken heeft laten vallen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 13272

Over de doden niets dan goeds

R.J.F. Wigman, Over de doden niets dan goeds, IEF 13272.
Een redactionele bijdrage van Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten.
Schrijvers en filmmakers komen regelmatig in botsing met mensen die menen dat hun eer en goede naam door een publicatie is aangetast. De jurisprudentie is talrijk. Maar hoe zit het met de eer en goede naam van overledenen? In dit artikel een onderzoek naar de vraag of er misschien andere regels gelden wanneer er sprake is van de aantasting van de goede naam van een overledene. De recente droefenis en boosheid  van de kinderen De Kom over de wijze waarop vader Anton de Kom wordt geportretteerd in de roman De man van veel en Peter Koelewijn's procedure (IEF 13247)  tegen schrijver A.F.Th. van der Heijden over diens beweerdelijke schending van de goede naam van de moeder van Koelewijn in de roman De Helleveeg tonen aan dat de goede naam van een overledene gevoelig ligt.

Dit artikel is sterk ingekort, lees de volledige bijdrage hier.

Op basis van de in dit artikel aangehaalde jurisprudentie kom ik tot de conclusie dat voor de vraag of een publicatie over een overledene onrechtmatig is, in ieder geval de volgende overwegingen een (aanvullende) rol spelen.

Tijdsverloop: hoe langer geleden de overledene leefde en de beschreven gebeurtenissen plaatsvonden, hoe minder snel eventuele fouten in de weergave zullen leiden tot onrechtmatigheid van de publicatie.

Intentie: indien de schrijver geen intentie had om een (historisch) juist beeld over de gebeurtenissen te schetsen, zal ook minder snel sprake zijn van een onrechtmatige publicatie.

Verwachtingen: ook als er bij het publiek geen verwachtingen worden gewekt, bijvoorbeeld in de zin van de juistheid van de geschetste gebeurtenissen (en dat is kennelijk per definitie het geval indien sprake is van fictie), zal minder snel sprake zijn van onrechtmatigheid.

Overeenstemmende feiten: hoe minder feiten uit de werkelijkheid overeenstemmen met de beschreven gebeurtenissen of personen, des te minder snel zal sprake zijn van onrechtmatigheid.

Tot slot
Niet alle aspecten van publicaties over overledenen zijn hiervoor aan bod gekomen. Zo kan er ook sprake zijn van een portretrecht (of beter een recht van de nabestaanden op het portret van de overlevenden).  Het redelijk belang nodig voor het tegengaan van de publicatie van het portret zal veelal gelegen zijn in de privacybescherming van de overledene, dan wel een commercieel belang van de nabestaanden. Voor de mogelijke vorderingen van nabestaanden (verbod op verdere publicatie, recall, rectificatie en schadevergoeding) wordt verwezen naar de relevante literatuur.

Geïnteresseerden in de rechten van overledenen verwijs ik voorts graag naar het prachtige artikel Rights of the Dead van Kirsten Rabe Smolensky in Hofstra Law Review.

Roland Wigman