Overige  

IEF 4677

Dominante positie

msoft.gifGvEA, 17 September 2007, zaak T-201/04, Microsoft Corp. tegen Commission of the European Communities.

Veelbesproken  “abuse of dominant position”  zaak tegen Microsoft. Met IE component. O.a:

As to the question of the intellectual property rights covering the communication protocols or the specifications, the Court considers that there is no need to adjudicate on that question in order to determine the case. It observes that in adopting the decision the Commission proceeded on the presumption that Microsoft could rely on such rights or, in other words, it considered that it was possible that the refusal at issue was a refusal to grant a licence to a third parties, thus opting for the solution which, according to the case-law, was the most favourable to Microsoft.

“As regards the refusal to supply the interoperability information, the Court recalls that, according to the case-law, although undertakings are, as a rule, free to choose their business partners, in certain circumstances a refusal to supply on the part of a dominant undertaking may constitute an abuse of a dominant position. Before a refusal by the holder of an intellectual property right to license a third party to use a product can be characterised as an abuse of a dominant position, three conditions must be satisfied: the refusal must relate to a product or service indispensable to the exercise of an activity on a neighbouring market; the refusal must be of such a kind as to exclude any effective competition on that market; and the refusal must prevent the appearance of a new product for which there is potential consumer demand. Provided that such circumstances are satisfied, the refusal to grant a licence may constitute an abuse of a dominant position unless it is objectively justified.

In the present case, the Court finds that the Commission did not err in considering that those conditions were indeed satisfied. (...)

Last, the Court rejects Microsoft’s arguments to the effect that the refusal is objectively justified because the technology concerned is covered by intellectual property rights. The Court notes that such justification would render ineffective the principles established in the case-law which are referred to above. The Court further considers that Microsoft has failed to show that if it were required to disclose the interoperability information that would have a significant negative effect on its incentives to innovate. The Court therefore upholds the part of the decision concerning interoperability.”

Lees het arrest hier.

IEF 4676

Praktisch niet meer mogelijk (vonnis)

Rechtbank Amsterdam, 13 september 2007, LJN: BB3558, Eiser tegen Weekbladpers, h.o.d.n. Weekbladpers Tijdschriften B.V. en Vrij Nederland

Vonnis, in aansluiting op dit eerdere bericht. Samenvatting rechtspraak.nl: De voorzieningenrechter heeft het weekblad Vrij Nederland verboden de in het nummer van 5 september 2007 gepubliceerde foto van Z. - voormalig advocaat en juridisch adviseur van de vermoorde vastgoedhandelaar Endstra - opnieuw te verspreiden of ter publicatie aan te bieden. Z. is een belangrijke getuige in het strafproces tegen H., verdachte van afpersing van (onder meer) Endstra.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het (opnieuw) verspreiden van de foto de traceerbaarheid van Z. kan vergroten en daarmee zijn veiligheidsrisico en acht de aanvankelijke publicatie onrechtmatig. Z. wordt vooralsnog niet beschouwd als een 'publiek figuur'. De vordering om de gehele oplage van Vrij Nederland terug te halen (een zogenoemde 'recall') is afgewezen, omdat het bewuste nummer al bij de abonnees ligt en de foto daarmee reeds deel uitmaakt van het publieke domein, waardoor een dergelijke maatregel weinig effect zou sorteren. Een verbod voor de toekomst is wel gegeven, om te vermijden dat de beeltenis van Z. opnieuw onder de aandacht wordt gebracht.”

Lee het vonnis hier.

IEF 4670

Vrijgesteld van aanspraken

whl.gifRechtbank Amsterdam, 12 september 2007, HA ZA 02-383. Euretco Tweewielers B.V. tegen Sijpkens / Encon Design B.V. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann).  

Merkenrecht. Schadebegroting bij merkinbreuk en onrechtmatige daad. Schadevergoeding voor ten onrechte van merkinbreuk beschuldigde partij, mede wegens het dreigen met rechtsmaatregelen tegen afnemers. 

Bij tussenvonnis heeft de rechtbank (in reconventie) geoordeeld dat Euretco door het gebruik van het teken WHEELY inbreuk maakt op de merkrechten van Sijpkens. Bij dat vonnis is ook de vordering tot staking van het inbreukmakende gebruik van het teken WHEELY alsmede de vordering tot nietigverklaring en doorhaling van het merk WHEELY toegewezen, alsmede een aantal merkenrechtelijke nevenvorderingen. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het door Euretco dreigen met rechtsmaatregelen tegen de afnemers van Encon Design om deze tot het beëindigen van het gebruik van het teken WHEELY te bewegen, terwijl Encon Design gerechtigd was het teken te gebruiken, onrechtmatig is jegens Encon Design. 

Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat heeft de rechtbank Sijpkens in de gelegenheid gesteld bij akte aannemelijk te maken dat hij door de merkinbreuk schade lijdt of heeft geleden en (de omvang van) zijn schade ten gevolg van het onrechtmatig handelen door Euretco nader toe te lichten.

“2.5. Naar het oordeel van de rechtbank hebben Encon Design en Sijpkens wel voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten gevolge van de door Euretco gepleegde merkinbreuk schade hebben geleden. Vaststaat dat Euretco gedurende de periode van 1998 tot en met medio 2003 zonder toestemming van Encon c.s. gebruik hebben gemaakt van het inbreukmakende teken WHEELY en voldoende aannemelijk is dat Encon C.S., zou toestemming zijn gevraagd, een licentievergoeding van Euretco had kunnen bedingen. De omstandigheid dat WHeely mogelijk geen bekend merk is, doet hieraan niet af, evenmin als de stelling van Euretco dat zij achteraf bezien nimmer een licentievergoeding zou hebben betaald indien zij toestemming zou hebben gevraagd, maar dat zij veeleer een andere naam zou hebben gekozen om haar fietsen te vermarkten, welke omstandigheid voor haar risico komt.

Ook de omstandigheid dat de door Euretco verhandelde (kinder)fietsen een heel ander product betreffen dan de door Encon c.s. verhandelde fietslift doet er niet aan af dat Encon C.S. voor het gebruik van het teken WHEELY een licentievergoeding had kunnen bedingen. Ook in het geval dat helemaal niet wordt aangehaakt bij (het uiterlijk van) een product of de bekendheid ervan kan voor het gebruik maken van een merknaam een redelijke vergoeding worden bedongen.

Tot slot merkt de rechtbank op dat het ook onder het 'oude' recht, dat wil zeggen het recht zoals dat gold voor de totstandkoming en implementatie van de Handhavingsrichtlijn, mogelijk was om licentievergoedingen te bedingen voor het gebruik door derden van een merknaam en dat een gederfde licentievergoeding ook onder het 'oude’ recht als schade kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat de periode waarover Encon Design schade vordert, dateert van vóór de totstandkoming en uiterste implementatiedatum van de Handhavingrichtlijn staat derhalve niet aan het toekennen van schadevergoeding bestaande uit gederfde licentievergoedingen in de weg.”

“2.6. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat Encon Design en/of Sijpkens ten gevolge van de door Euretco gepleegde merkinbreuk in ieder geval enige schade hebben geleden. Dat impliceert dat de gevorderde schade op te maken bij staat reeds op grond van het voorgaande toewijsbaar is, en dat hier verder is het midden kan blijven of Encon Design en/of Sijpkens overigens nog schade hebben geleden ten gevolge van de merkinbreuk alsmede de vraag of Euretco ten aanzien van de merkinbreuk te kwader trouw is geweest.”

“2.8. Ten aanzien van de (omvang van de) gevorderde schadevergoeding ten gevolge van het onrechtmatige handelen wordt als volgt overwogen.  (…) Gelet op deze bewijsstukken acht de rechtbank het ook aannemelijk dat de oorzaak van het annuleren van voornoemde order en het stopzetten van de samenwerking voornamelijk was gelegen in de dreiging van Euretco met rechtsmaatregelen richting Batavus. Als onvoldoende betwist moet het ervoor worden gehouden dat Euretco één van de grootste inkooporganisaties in Nederland is en dar Batavus vrijwel uitsluitend aan bij Euretco aangesloten klanten levert. Voorts blijkt (...) dat Batavus aanvankelijk kennelijk wel bereid was de samenwerking te continueren nadat vast zou komen te staan dat het merk WHEELY is vrijgesteld van aanspraken van Euretco.

2.9. Voorts acht de rechtbank het aannemelijk dat Encon Design en Sijpkens ten gevolge van het onrechtmatige handelen nog meer orders van Batavus zijn misgelopen en dat zij daardoor eveneens winst hebben gederfd. (…)

 2.10. Allereerst wordt voorop gesteld dat Sijpkens en Encon Design in beginsel in dezelfde financiële positie dienen te worden gebracht als die waarin zij zouden hebben verkeerd indien Euretco niet onrechtmatig zou hebben gehandeld. 

Daarbij is de rechtbank met Euretco echter van oordeel dat Euretco enkel het verhandelen van de fietslift onder de naam WHEELY heeft verboden, maar niet de verhandelingvan de fietslift zelf, bijvoorbeeld merkloos of onder een andere naam. Vergeleken dient dan ook te worden de hypothetische situatie waarbij Euretco helemaal geen brief met verbod tot het gebruik van het teken WHEELY zou hebben verzonden aan Batavus met de situatie waarin dat wel is gebeurd, maar waarbij de fietsliften nog we1 merkloos of onder een andere naam zouden zijn verhandeld. Naar het oordeel van de rechtbank rustte op Encon Design en Sijpkens ook een (schadebeperkende) plicht de fietslift merkloos of onder een ander merk alsnog te blijven verhandelen. De omstandigheid dat Batavus zich kennelijk weinig moeite heeft getroost de fietsliften alsnog merkloos of onder een nieuwe naam in de markt te zetten maar in werkelijkheid kennelijk alleen nog een restant fietsliften in gehavende kale dozen al dan niet met onvolledige gebruiksaanwijzingen heeft verkocht, kan redelijkerwijs niet aan Euteco worden toegerekend.

2.1 1. Het is niet goed mogelijk met zekerheid vast te stellen hoeveel fietsliften zouden zijn verkocht, indien door Euretco geen verbod onder dreiging met rechtsmaatregelen zou zijn opgelegd aan Batavus om de fietsliften met het teken WHEELY te verhandelen. Dat leent zich ook niet voor bewijs, omdat het niet gaat om voor vaststelling vatbare feiten, maar om een verwachtte uitkomst bij gewijzigde omstandigheden. De rechtbank zal daarom voor de berekening van de schade een schatting maken.

De schadevergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Euretco wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in reconventie, begroot op: salaris procureur  €5.500,- (5 % punten x tarief €2.000,- x 1/2).

Lees het vonnis hier.

IEF 4663

Een aanmerkelijk verwijt

drbg.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 12 september 2007, KG ZA 07-785, DER-TEC B.V. tegen Bege Aandrijftechniek B.V. (met dank aan Hidde Koenraad, Steinhauser Hoogenraad).

Domeinnaamzaak met proceskostenveroordeling waarvan de overwegingen zich ook laten lezen als een meer algemene uiteenzetting van de Haagse vice-president Hensen over de uitleg van het leerstuk van de werkelijke proceskostenverdeling. “De ervaring leert dat, indicatief, voor een kort geding in een gemiddelde merk-, model-, auteursrechtzaak afhankelijk van complexiteit en belang rekening is te houden met een bedrag tussen de 15.000 tot €25.000 aan proceskosten aan de zijde van de eisende partij.”

Beide partijen in deze zaak houden zich bezig met aandrijftechniek. Eiser Der-Tec is houdster van Het Benelux woordmerk Der-Tec en voert enkele handelsnamen met het bestanddeel Der-Tec. Gedaagde Bege is heeft de domeinnaam dertec.eu laten registreren en doorlinken naar de website bege.nl. Der-tec en de voorzieningenrechter beschouwen dit als inbreuk en Bege eigenlijk ook. Het eigenlijke geschil betreft de kosten.

“4.2. Bege stelt dat de overdracht van de domeinnaam zelf nooit een struikelblok is geweest, maar dat Der-Tec bleef bij haar starre standpunt: “Wel overdracht, geen vergoeding daarvoor en wel volledige vergoeding van de advocaatkosten van Der-Tec die Bege vanaf het begin te hoog vond.”Volgens Bege gaat het geschil eigenlijk helemaal niet over inbreuken op grond van handelsnaam en merkrecht. Zij stelt dat "dit geschil gaat over het feit dat Der-ter kost wat het kost haar kosten vergoed wil zien, Bege zal en moet al haar kosten vergoeden met een beroep op de richtlijn 2004/84/EG en artikel 1019h Rv".

"4.3. Nu Bege behoudens de bepaling van dwangsommen overigens geen verweer voert tegen de gevorderde overdracht, begrijpt de voorzieningenrechter dat Bege zich niet verzet tegen toewijzing van de hoofdvorderingen en het debat beperkt tot de dwangsommen en de proceskosten.”

Omdat Bege aanvankelijk en herhaaldelijk heeft geweigerd aan de overdracht mee te werken, bepaalt de rechter een dwangsom van €1000,- per dag. Door deze dwangsom is het volgens de voorzieningrecht niet nodig te bepalen dat het vonnis, ex artikel 3:300 BW, dezelfde kracht heeft als een opdracht van gedaagde aan Eurid tot overdracht van de domeinnaam aan Der-tec.

Aan de proceskosten wijdt de voorzieningenrechter vervolgens ongeveer twee pagina’s van het vonnis. De overwegingen laten zich ook lezen als een meer algemene uiteenzetting over de uitleg van het leerstuk van de werkelijke proceskostenverdeling:

“4.8 (…) In beginsel voorziet deze algemene regel niet in een matiging van de toe te wijzen kosten naar de mate van verwijtbaarheid van de inbreuk op het IE recht. De mate van verwijtbaarheid kan tezamen met andere omstandigheden wel leiden tot een door de billijkheid geboden matiging”

“4.10. Bij deze stand van maken staat in elk geval wast dat Bege bewust en opzettelijk een domeinnaam heeft geregistreerd die overeenstemt met het merk en de handelsnaam van haar concurrent, Bege heeft op de koop toegenomen dat die domeinnaam vervolgens doorlinkt naar haar eigen website. Dergelijke inbreukmakende handelingen zijn naar voorlopig oordeel niet als ter goeder trouw gedaan aan te merken. Er is grond Bege terzake een aanmerkelijk verwijt te maken waarbij een volledige kostenvergoeding aangewezen is. “

“4.11 Dit wordt niet anders in het licht van het door Bege aangedragen billijkheidargument. Dit argument komt er immers op neer dat Der-tec wordt voorgehouden dat zij de inbreuk op haar IE-recht eenvoudig had kunnen afkopen (…) Met deze redenering gaat Bege eraan voorbij dat er geen rechtsgrond is voor vaststelling van een vergoeding voor overdracht van de domeinnaam.”

“4.13. De ervaring leert dat, indicatief, voor een kort geding in een gemiddelde merk-, model-, auteursrechtzaak afhankelijk van complexiteit en belang rekening is te houden met een bedrag tussen de 15.000 tot €25.000 aan proceskosten aan de zijde van de eisende partij. In dit geval heeft eiser zich, terecht, beroepen op zijn merkrecht en handelsnaamrecht. Verweerder heeft tot en met de dag van de zitting wat de hoofdzaak betreft geen serieus verweer gevoerd.  Dit betekent dat eiser in zijn voorbereiding volledig dient te zijn. In het licht hiervan dient de kostenopgave van Der-Tec voor redelijk te worden gehouden en kan Bege niet volstaan met het enkel roepen dat het wel erg veel is. Bege zal dan ook worden veroordeeld in de kosten van de procedure conform de opgave van Der-tec.” (€13.635,38)

Lees het vonnis hier

IEF 4621

Geen Bankgarantie

Onopgemerkte en ongepubliceerde oude zaak via de nieuwsbrief van Domjur.nl:

- College van Beroep voor het bedrijfsleven, 26 juni 2007, Zaaknummer / rolnummer: AWB 06/888, Bankgarantie tegen De Nederlandsche Bank

- Rechtbank Rotterdam, 25 oktober 2006, LJN: AZ7251, Bankgarantie tegen De Nederlandsche Bank

“In geschil is het antwoord op de vraag of eiser door het gebruik van het woord 'bank' in de handels- en internet domeinnamen 'De Bankgarantieshop', 'Nationale Bankgarantie', en 'Bankgarantienet' het verbod van art. 83 Wtk overtreedt en of DNB in redelijkheid heeft kunnen weigeren eiser hiervan ontheffing te verlenen."

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft het door DNB ten aanzien van art. 83 Wtk gevoerde beleid bestendigd en geoordeeld dat DNB in redelijkheid de beleidslijn heeft kunnen ontwikkelen dat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden een ontheffing wordt verleend.

Volgens de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerster, na afweging van alle belangen, niet in redelijkheid tot toepassing van het beleid ten aanzien van eiser heeft kunnen komen. Ter zitting is overigens nog gebleken dat bij het zoeken op internet op het trefwoord 'bankgaranties', ook, en niet als laatste, ondernemingen worden gevonden die een zelfde product aanbieden als eiser, maar die niet het woord 'bank' of vormen daarvan in hun naam voeren. Voor de rechtbank is dan ook niet aannemelijk geworden dat eiser door het verbod van artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992 en het weigeren door verweerster van het verlenen van ontheffing op grond van artikel 83, vierde lid, van de Wtk 1992 in de onmogelijkheid komt te verkeren zijn activiteiten voor te zetten.

Lees hier en hier  (Domjur.nl) of hier (Rechtspraak.nl) meer.

IEF 4592

Diefstal van een octrooi

rm.gifGerechtshof 's-Hertogenbosch, 13 februari 2007, LJN: BB2002. Klager tegen Beklaagde.

Strafzaak. Valsheid in geschrift, (poging tot) oplichting, diefstal van octrooi, overtreding van de Auteurswet en autodiefstal.

Klager stelt dat door hem een uitvinding is gedaan, zijnde een afzuigmond om stofvrij hakken en breken in de bouw mogelijk te maken, waarop hij octrooi heeft gevestigd. Omdat klager daartoe over onvoldoende financiële middelen beschikte, heeft hij met beklaagde in 2001 een BV opgericht. Klager stelt dat hij op enig moment bemerkte dat beklaagde informatie voor hem achterhield en zaken achter zijn rug om deed. Klager heeft vervolgens getracht zijn octrooilicentie uit de BV terug te trekken. Hierop heeft beklaagde een kort geding aangespannen, hetgeen het beginpunt was van een reeks civiele procedures. Klager stelt dat hij er als gevolg van deze civiele procedures achter kwam dat beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten, waaronder:

“Diefstal van octrooi: Klager stelt tenslotte dat beklaagde zijn octrooi heeft gestolen. Hij stelt dat beklaagde, door het achterhouden van informatie en het naar de buitenwereld doen voorkomen alsof alles met instemming van klager gebeurde, ervoor heeft gezorgd dat het octrooi bleef berusten bij de BV. Klager stelt dat het beklaagde slechts te doen is om het voor zichzelf houden van het octrooi.

(…) Gelet op het feit dat het octrooi thans feitelijk in handen is van de BV, waarvan beklaagde voor 50% aandeelhouder is, kan er naar het oordeel van het hof geen sprake zijn van wederrechtelijke toe-eigening van het octrooi.”

“Overtreding van de Auteurswet: Ook stelt klager dat beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de Auteurswet door het door TNO opgestelde rapport te gebruiken voor het tweede haalbaarheidsonderzoek. Volgens klager is het rapport van TNO letterlijk overgenomen in het tweede haalbaarheidsonderzoek, hetgeen volgens klager plagiaat is. Hierdoor vielen de kosten voor dit tweede haalbaarheidsonderzoek veel lager uit dan het subsidiebedrag, waarmee beklaagde zichzelf dus wederom heeft bevoordeeld.

 (…) Gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, met name nu niet is gebleken dat door TNO enige actie is ondernomen tegen het tweede haalbaarheidsonderzoek, acht het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat er bepalingen van de Auteurswet zijn overtreden. Het hof acht voorts, zo al bewezen zou kunnen worden dat er bepalingen van de Auteurswet zijn overtreden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat beklaagde degene is die daarvoor verantwoordelijk is geweest.’

Lees het arrest hier.

IEF 4551

Het illustere modeduo

vjr.gifQuotenet.nl bericht: “Uitgelachen om de affairette met Viktor & Rolf? Nou, nog eentje dan. Weet u wat de advocaat van het humorvolle herenduo ons toevoegde? Dat de voornaamste reden om op te treden tegen die schelmen van Kwoot gelegen was in het feit dat Gordon, ja die ordinaire krullenbol waar John de Mols' Els zo dol op is, zijn twee hondjes Viktor & Rolf genoemd heeft... (…)  Het lukte ons vorige week nog om verkleed als het illustere modeduo, geheel conform de coole mores van de mode, met een uitdrukkingsloos gezicht op de catwalk te staan. Maar nu konden we ons lachen even niet inhouden. De Amsterdamse ontwerpers vonden onze act klaarblijkelijk minder leuk dan de 750 bezoekers van de show van Osborn en overwegen een rechtzaak."

Lees hier meer.

IEF 4548

Een goede naam komt te voet, maar gaat te paard

plh.gifRechtbank ’s-Gravenhage 21 augustus 2007, KG 07/827, Longbranch Corporation tegen Benga B.V.

Beëindiging licentieovereenkomst. Inbreuk op IE-rechten. Langhout en Benga hebben een licentieovereenkomst gesloten ter zake van onder meer het klantenbestand, de intellectuele eigendomsrechten, de software, kennis en gegevens omtrent productiemethoden en knowhow met betrekking tot en verbandhoudende met de ‘Peter Langhout’ naam en de daarmee te voeren reisondernemingen.

Langhout heeft de licentieovereenkomst opgezegd, wegens het niet op tijd voldoen van de
royalty’s en de negatieve publiciteit die de naam “Peter Langhout Reizen” door Benga heeft gekregen. Langhout heeft de intellectuele eigendomsrechten verkocht aan Longbranch. Benga is namens Longbranch onder meer gesommeerd om het gebruik van de onderhavige intellectuele eigendomsrechten te staken.

Longbranch vordert thans een inbreukverbod en afgifte van het klantenbestand, de software, knowhow en overige gegevens die in het kader van de licentieovereenkomst aan Benga ter beschikking zijn gesteld, met nevenvorderingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de publicaties voldoende ernstige grond voor ontbinding, althans onmiddellijke opzegging om dringende reden, opleveren.

 “Het is immers aan Benga om de aan haar gelicentieerde rechten als een goed licentienemer te behandelen, waaronder begrepen dergelijke negatieve publiciteit te voorkomen. Hierbij geldt het adagium dat een goede naam “te voet komt maar te paard gaat”. Hieraan kan worden toegevoegd dat Benga ook niet gemotiveerd heeft aangegeven waarom deze grond niet de ontbinding of opzegging zou rechtvaardigen.”

Nu de ontbinding/beëindiging gerechtvaardigd is te achten, kan Benga zich niet op een aan haar verleende licentie beroepen.

Gezien de voormalige relatie tussen partijen, het gerede belang van Benga om enige tijd te krijgen een nieuw merk te adopteren en het feit dat Longbranch ter zitting heeft aangegeven daartegen geen bezwaar te hebben, wordt een toekomstig verbod uitgesproken (per 1 december 2007), mits Benga:
a. maandelijks bij vooruitbetaling een kennelijk door partijen in beginsel als redelijk geoordeelde licentievergoeding van € 12.500,-- (exclusief BTW) zal betalen aan Longbranch, zonder enig beroep op verrekening, nu in dit kort geding niet gesteld en ook niet anderszins aannemelijk is geworden dat Benga jegens Longbranch bevoegd is om zich op enige verrekening te beroepen;
b. alles zal doen dat redelijkerwijs in haar macht ligt om te voorkomen dat de naam ‘Peter Langhout’ opnieuw negatief in de publiciteit zal komen.

De nevenvorderingen worden (deels) toegewezen en Benga wordt veroordeeld in volledige proceskosten. Benga heeft in dit verband nog gesteld dat de overgelegde declaratie van de advocaat van Longbranch à € 15.601,88 inclusief BTW “absurd hoog” is, maar niet aangegeven op welke punten die declaratie te hoog zou zijn (bijvoorbeeld door gemotiveerd aan te geven dat de hoeveelheid bestede uren te groot is of het gehanteerde uurtarief te hoog) terwijl dit voorshands evenmin op andere wijze valt in te zien.

Lees het vonnis hier.

IEF 4522

Niet verschenen

Rechtbank Amsterdam, 28 maart 2007 HA-ZA 07-630, Relatieplanet Nederland B.V. tegen A.J.C. Van Putten. (Met dank aan Michiel Ellens, Teurlings & Ellens Advocaten).

Al eerder in dit bericht gemelde  domeinnaamzaak. Het blijkt een verstekvonnis te betreffen. Vordering van Relatieplanet tot overdracht domeinnaam relatieplanner.nl wordt toegewezen, evenals een inbreukverbod op het merk Relatieplanet. Ook dient gedaagde kosten voor beslag van de domeinnaam, proceskosten ad € 2551,00 en een schadevergoeding van € 7500,00 te betalen.

Lees vonnis hier.

IEF 4521

Een onderscheidende betekenis

sp.gifRechtbank Zwolle-Lelystad, 14 augustus 2007, KG ZA 07-331, De Telegraaf B.V. tegen Zegers. (Met dank aan Arvid van Oorschot, Klos Morel Vos & Schaap).

Merkenrecht. Het merk ‘speurders’ is “een redelijk tot goed bekend merk en daarnaast ook een zogenaamd seriemerk”. De domeinnaam mijnspeurder.nl dient te worden afgegeven. Uitlatingen van gedaagde over de zaak worden aangemerkt als onrechtmatige publicaties. Matiging proceskosten i.v.m. inkomenspositie.

De feiten laten zich heel kort samenvatten: De Telegraaf voert sinds 1922 een advertentierubriek onder de naam Speurders, begin 2007 heeft Zegers de domeinnaam mijnspeurder.nl geregistreerd en de Telegraaf maakt hiertegen bezwaar op grond van haar merkrechten. De rechter wijst de vorderingen van de Telegraaf toe, inclusief de vorderingen met betrekking tot de onrechtmatige publicaties van Zegers over de wijze waarop de Telegraaf zich in deze zaak zou hebben opgesteld. 

“5.6 “(…) Hoewel 'speurder' en daarvan afgeleide woorden ook woorden zijn waarvan in de Nederlandse taal normaal gebruik wordt gemaakt, heeft het woord ‘speurders’ in de context waar het in deze zaak om gaat wel degelijk een onderscheidende betekenis. ‘Speurders" is immers al sinds jaar en dag een begrip op het gebied van de kleine advertenties. Gelet op de bekendheid van "speurders" en de lange periode (vanaf 1922) waarin door de Telegraaf  al in voorgaande betekenis gebruik wordt gemaakt van de term ‘speurders’, is het aannemelijk dat de identificatie van ‘speurders’ zich niet alleen uitstrekt tot de advertentierubriek van het dagblad Telegraaf, maar ook tot de identificatie met de Telegraaf zelf. Derhalve moet worden geoordeeld dat ‘speurders’ als ingeschreven wordmerk in deze context bescherming geniet.

Vergelijking van ‘mijnspeurder’ met ‘speurders’ leidt tot het oordeel dat sprake is van een (in hoge mate) overeenstemmend teken. (…) de kans [zal] groot zijn dat er verwarring ontstaat bij het publiek, in die zin dat ‘mijnspeurder’ geassocieerd zal worden met het merk ‘speurders’ van de Telegraaf. Dit risico wordt alleen maar vergroot doordat Zegers, en dit is door hem niet weersproken, ‘mijnspeurder’ gebruikt voor identieke diensten als waar de Telegraaf haar merk ‘speurders’ voor gebruikt: advertentie publicatie en bemiddeling. Ook het feit dat het merk ‘speurders’ een redelijk tot goed bekend merk is en daarnaast ook een zogenaamd seriemerk is, maakt de kans op verwarring des te groter.”

Twee publicaties van Zegers over de zaak worden als onrechtmatig aangemerkt;

“5.12. De beschuldiging die Zegers in het eerste artikel (verder Publicatie te noemen) uit, komt neer op een beschuldiging van de Telegraaf dat zij op oneigenlijke gronden en met oneigenlijke middelen Zegers de domeinnaam "mijnspeurder" probeert afhandig te maken. De Telegraaf heeft zich bij haar eis tot afgifte consequent beroepen op een aan haar toekomend merkrecht. waarop door Zegers inbreuk wordt gemaakt. (…) Uit geen enkel in het geding gebracht stuk blijkt dat de Telegraaf zich in het geschil tussen haar en Zegers heeft bediend van middelen die het oorbare te buiten gaan of een andere toon behelzen dan een strikt zakelijke. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat het artikel onnodig tendentieus is. Zegers zet zichzelf neer als het slachtoffer en schroomt niet om hierbij gebruik te maken van het feit dat hij WAO’er is, hoewel dit niets van doen heeft met het tussen partijen spelend geschil. Gelet op al het voorgaande moet dan ook geoordeeld orden dat het belang van de Telegraaf om niet lichtvaardig aan (achteraf loze) beschuldigingen te worden blootgesteld zwaarder heeft te wegen dan het belang van Zegen zich te uiten als hij heeft gedaan. Dat Zegers zich hierbij heeft laten leiden door zijn emoties, ontslaat hem niet van zijn verplichting de nodige zorgvuldigheid te betrachten bij her openbaar maken van een artikel met deze inhoud. De eerste publicatie moet dan ook onrechtmatig  jegens de Telegraaf worden geacht.

5.13. ook de tweede publicatie (verder Tweede Publicatie te noemen) is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig jegens de Telegraaf. In het licht van de omstandigheden van dit geval moest de Tweede Publicatie gezien worden als kennelijk bedoeld om de Telegraaf schade toe te brengen, althans de Telegraaf nog verder negatief neer te zetten, Deze Tweede Publicatie is immers als vervolgactie aangekondigd in de mailwisseling met (de raadsman) van de Telegraaf over het tussen Zegers en de Telegraaf gerezen geschil met betrekking tot de domeinnaam. (…) Ook deze beschuldigingen vinden naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal.”

Zegers wordt als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld,  Waarbij de voorzieningenrechter, mede gelet op de inkomenspositie van Zegers, wel aanleiding ziet om de kosten, met betrekking tot het IE gedeelte, op grond van art. 1019h Rv  te matigen tot € 7.000,-. De (voor niet IE-zaken gebruikelijke) proceskosten in verband met onrechtmatige daad (de publicaties vloeien niet noodzakelijkerwijs voort uit het feit dat het geschil een intellectuele eigendomskwestie betrof) en de beslagkosten komen daar nog bovenop.

Lees het vonnis hier.