Overige  

IEF 7889

Niet alleen voor het heden, maar ook voor het verleden

HvJ EG, 7 mei 2009, zaak C-553/07, College van burgemeester en wethouders van Rotterdam tegen M. E. E. Rijkeboer (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (Nederland).

Bescherming van natuurlijke personen in verband met verwerking van persoonsgegevens. Bescherming van persoonlijke levenssfeer. Uitwissing van gegevens. Recht op toegang tot gegevens en tot informatie over ontvangers van gegevens. Termijn voor uitoefening van recht op toegang. Wet bescherming persoonsgegevens.

Rijkeboer maakte bij het College bezwaar tegen de weigering om hem informatie te verstrekken over de ontvangers van hem betreffende gegevens in de periode vóór het jaar voorafgaand aan zijn verzoek.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 12, sub a, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, verlangt van de lidstaten dat zij niet alleen voor het heden, maar ook voor het verleden voorzien in een recht op toegang tot informatie over de ontvangers of de categorieën ontvangers van de gegevens en tot de inhoud van de verstrekte informatie. Het staat aan de lidstaten, een termijn voor de bewaring van deze informatie en een daarop afgestemde toegang daartoe vast te stellen die een juist evenwicht vormen tussen, enerzijds, het belang van de betrokkene om zijn persoonlijke levenssfeer te beschermen, met name door middel van de bij richtlijn 95/46 voorziene mogelijkheden om de voor de verwerking verantwoordelijke in te schakelen en zich tot de rechter te wenden, en, anderzijds, de last die de verplichting tot bewaring van die informatie inhoudt voor de voor de verwerking verantwoordelijke.

Een regeling waarbij informatie over de ontvangers of de categorieën ontvangers van de gegevens en over de inhoud van de verstrekte gegevens slechts één jaar wordt bewaard en de toegang tot die informatie dienovereenkomstig wordt beperkt, terwijl de basisgegevens veel langer worden bewaard, vormt geen juist evenwicht tussen het belang en de verplichting in kwestie, tenzij wordt aangetoond dat een langere bewaring van deze informatie een buitensporige last zou inhouden voor de voor de verwerking verantwoordelijke. Het staat aan de nationale rechter, de nodige controles te verrichten.

Lees het arrest hier.

IEF 7879

Aansprakelijkheid en modieuze laarzen (executie)

Rechtbank Haarlem, 29 april 2009,  LJN: BI2823, 2dehands.nl B.V. tegen [Gedaagde] h.o.d.n. Trendylaarzen

Executiegeschil n.a.v. Rechtbank Amsterdam, 12 maart 2009, IEF 767 (aansprakelijkheid van websitebeheerders). Trendylaarzen.nl maakt op grond van dat vonnis aanspraak op dwangsommen en heeft daartoe executoriaal beslag gelegd op domeinnamen. 2dehands.nl vordert (o.a.) staking c.q. schorsing van de executie en opheffing van het beslag.

De voorzieningenrechter stelt dat 2dehands.nl volstrekt onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt er sprake is van een noodtoestand aan de zijde van 2dehands.nl en sluit zich aan bij de Amsterdamse voorzieningenrechter: "Bedacht moet worden dat de veroordeling in het vonnis van 12 maart 2009 mede gestoeld is op de overweging dat het hier gaat om een geval “waarbij zonder enig bewijs voor oplichting sprake is van een hetze tegen een bedrijf”.

En: “voldoende aannemelijk is geworden dat de ‘doorstart’ van het gewraakte topic over de webwinkel van Trendylaarzen op andere fora is geschied onder auspiciën van moderators van (www.internetoplichting.nl en derhalve van) 2dehands.nl.”

Dwangsommen deels verbeurd en deels mogelijk verbeurd. Voorwaardelijke opheffing van het beslag indien 2dehands.nl de zonder meer verbeurde dwangsommen betaalt en zekerheid stelt voor het restant.

4.3.  De drie bewuste gebruikers van wie geen IP-adressen zijn verstrekt aan Trendylaarzen, “Caro64”, “Tex” en “Em-ha”, zijn of waren alle ‘moderator’ (het begrip ‘moderator is omschreven in r.o. 2.2 van het vonnis van 12 maart 2009) van de (tot voor kort door 2dehands.nl geëxploiteerde) website www.internetoplichting.nl. Gelijk door Trendylaarzen is betoogd, acht de voorzieningenrechter het voorshands uitgesloten dat 2dehands.nl uitgerekend van haar eigen moderators het IP-adres niet zou hebben en zelfs niet zou kunnen achterhalen.(…).

4.4.  Op grond van het bovenstaande oordeelt de voorzieningrechter dat 2dehands.nl volstrekt onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake zou zijn van een noodtoestand aan de zijde van 2dehands.nl, zodat voor staking of schorsing van de executie geen grond is. (…) Daar 2dehands.nl niet (volledig) heeft voldaan aan de veroordeling om IP-adressen te verstrekken als bedoeld in paragraaf 5.5 van het vonnis van 12 maart 2009, zijn de aan die veroordeling verbonden dwangsommen dan ook ten volle, derhalve voor een bedrag van EUR 50.000,-, verbeurd.

(…) 4.7.  Ten aanzien van het tweede onderdeel van de veroordeling is echter voldoende aannemelijk geworden dat de ‘doorstart’ van het gewraakte topic over de webwinkel van Trendylaarzen op andere fora is geschied onder auspiciën van moderators van (www.internetoplichting.nl en derhalve van) 2dehands.nl. De vele overeenkomstige posts op de onderscheidenlijke webfora, de aanwezigheid van veelal dezelfde gebruikers en moderators en nota bene het bestaan van een website met een - op de extensie na - identieke domeinnaam (www.internetoplichting.tk), wijzen allemaal in die richting.

4.8.  2dehands.nl heeft aangevoerd dat zij niet verantwoordelijk is voor de handelingen van personen die moderator waren op het verwijderde forum, omdat moderators niet vereenzelvigd kunnen worden met de technisch beheerder van een platform en omdat 2dehands.nl noch kennis van, noch bemoeienis met het benoemen en handelen van moderators had. In navolging van het uitgebreid gemotiveerde oordeel daaromtrent van de voorzieningenrechter te Amsterdam is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat zulks 2dehands.nl niet reeds om die reden ontslaat van haar verantwoordelijkheid voor de uitlatingen van die moderators. Bedacht moet worden dat de veroordeling in het vonnis van 12 maart 2009 mede gestoeld is op de overweging dat het hier gaat om een geval “waarbij zonder enig bewijs voor oplichting sprake is van een hetze tegen een bedrijf”. Gezien de nauwe samenhang en grote overeenkomstigheid van de geplaatste berichten over de webwinkel van Trendylaarzen, gaat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit dat (een deel van) de websites waarop het litigieuze topic over de webwinkel van Trendylaarzen werd voortgezet (in)direct aan 2dehands.nl gerelateerd is en dat daarom niet voldaan is aan het tweede onderdeel van de veroordeling als bedoeld in paragraaf 5.1 van het dictum van het vonnis van 12 maart 2009.

Lees het vonnis hier.

IEF 7882

Gedeeltelijk in regie

Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 april 2009,  HA ZA 08-3400, Eiseres tegen Morecult.Com V.O.F.

Geschil over nakoming overeenkomst kledingontwerp, waarbij een gedeelte van de werkzaamheden in aanneming, en een gedeelte van de werkzaamheden in regie worden verricht.

4.1. Bij tussenvonnis van 14 januari 2009 heeft de rechtbank reeds overwogen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Gelet op de verplichting van [eiseres] om buiten dienstverband een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, dient deze overeenkomst als aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 lid 1 BW te worden gekwalificeerd. Het betreft meer in het bijzonder een overeenkomst, waarbij een gedeelte van de werkzaamheden in aanneming, en een gedeelte van de werkzaamheden in regie worden verricht. De werkzaamheden die in aanneming worden verricht, zijn het ontwikkelen en het graderen van basispatronen, het ontwikkelen van varianten en het vervaardigen van eerste samples (voor dames en heren een basis sweatshirt met varianten daarop, een basis T-shirt eveneens met varianten daarop en een basis broek). De werkzaamheden die in regie worden verricht, zijn het doorpassen van de kleding, het intekenen, het plotten en het digitaliseren van patronen alsmede het inkopen van stoffen (in Parijs).

Lees het vonnis hier.

IEF 7867

Door middel van een onherroepelijke afroepgarantie

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 april 2009, HA ZA 08-3970, Bacardi and Company Limited c.s. tegen Van Caem International B.V.

Procesrechtelijk incident in zaak over merkenrecht en parallelimport. Zekerheidsstelling proceskosten. Beide eiseressen moeten afzonderlijk zekerheid stellen. €25.000,-

4.2. (…) Bacardi heeft ten aanzien van eiseres sub 1 weliswaar verhaalsinformatie verschaft, doch heeft niet aannemelijk gemaakt dat Van Caem zich te zijner tijd ook daadwerkelijk op de merkrechten van eiseres sub 1 kan verhalen. Verder heeft Bacardi ten aanzien van eiseres sub 2 in het geheel geen verhaalsinformatie verschaft. Bijgevolg zijn eiseressen (Bacardi) verplicht tot het stellen van zekerheid.

4.3. Aangezien niet valt uit te sluiten dat één van beide eiseressen in het gelijk en de ander in het ongelijk zal worden gesteld, zal de rechtbank beslissen dat beide eiseressen afzonderlijk zekerheid zullen moeten stellen, zoals te doen gebruikelijk is door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden. De te stellen zekerheid heeft, anders dan Bacardi stelt, betrekking op de volledige proceskosten in de zin van artikel 1019h Rv. De hoogte van de door beide partijen te stellen zekerheid zal in aansluiting op de categorie ‘overige bodemzaken met repliek, dupliek en/of pleidooi’ van de regeling Indicatietarieven in IE-zaken, zonder daarbij een oordeel te geven over de kwalificatie van de hoofdzaak, worden bepaald op € 25.000.

Lees het vonnis hier.

IEF 7848

Geen aanzienlijke verstoringen

HvJ EG, 23 april 2009, zaak C-425/07 P, AEPI Elliniki Etaireia pros Prostasian tis Pnevmatikis Idioktisias AE tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Mededinging. Auteursrecht. Auteursrechtenorganisaties. Afwijzing van klacht door Commissie wegens gebrek aan communautair belang.

Het Griekse AEPI, belast met het gezamenlijk beheer van auteursrechten op muziek, heeft bij de Commissie een klacht ingediend tegen de Helleense Republiek en tegen drie Griekse organisaties voor het gezamenlijk beheer van de naburige rechten van zangers, musici en producenten van geluids- en/of beelddragers. In deze klacht heeft AEPI aangevoerd dat deze organisaties de artikelen 81 EG en 82 EG hadden geschonden door de vergoeding voor de naburige rechten op een buitensporig hoog niveau, tot 5 % van de bruto-inkomsten van de Griekse radio- en televisiestations, vast te stellen, en dat de Helleense Republiek artikel 81 EG had geschonden door hun de mogelijkheid te bieden dienaangaande overeenkomsten te sluiten en deel te nemen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Doordat de ondernemingen die muziekwerken gebruiken, buitensporige lasten dienen te dragen, hebben zij de auteursrechten die AEPI van hen wilde innen, niet kunnen betalen.

Het HvJ verwerpt het beroep tegen de afwijzing van klacht door Commissie.

45 Bijgevolg kan rekwirantes betoog, met name in haar vierde middel, dat ertoe strekt aan te tonen dat de handel tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed, volgens hetwelk zij in Griekenland auteursrechten int voor het gebruik van muziek van niet enkel Griekse auteurs, maar ook van auteurs uit andere lidstaten van de Unie, en zij de aldus ontvangen rechten op basis van overeenkomsten tot wederzijdse vertegenwoordiging overmaakt aan haar tegenhangers in andere lidstaten die zoals AEPI belast zijn met het gezamenlijke beheer van auteursrechten op muziekwerken, niet worden aanvaard.

46 In de eerste plaats betreft dit louter feitelijke argumenten die het Hof in hogere voorziening niet kan onderzoeken.

47 In de tweede plaats heeft rekwirante het Gerecht niet verweten dat het bepaalde bewijsmiddelen verkeerd heeft uitgelegd.

48 In de derde plaats betwist rekwirante in wezen enkel de vaststelling van het Gerecht dat zij niet heeft aangetoond dat de gelaakte praktijken de intracommunautaire handel ongunstig kunnen beïnvloeden. De middelen die zij dienaangaande aanvoert, kunnen echter hoe dan ook niet slagen, aangezien een dergelijke ongunstige beïnvloeding als zodanig nog niet leidt tot aanzienlijke verstoringen van de gemeenschappelijke markt. Dienaangaande moet worden vastgesteld dat het Gerecht het eerste middel van rekwirante heeft afgewezen omdat zij geen concrete elementen heeft aangevoerd die aantonen dat er sprake is van – werkelijke of potentiële – aanzienlijke verstoringen van de gemeenschappelijke markt.

Lees het arrest hier.

IEF 7847

De allure en het prestigieuze imago

HvJ EG, 23 april 2009, zaak C-59/08 Copad SA tegen Christian Dior couture SA, Vincent Gladel en Société industrielle lingerie (SIL) (verzoek om een prejudiciële beslissing door de Cour de cassation, Frankrijk).

Na Dior / Evora nu Dior / Copad: Merkenrecht. Merkenrichtlijn. Uitputting. "De aan een merk verbonden rechten door de merkhouder kunnen worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst die om prestigeredenen de verkoop aan discounters verbiedt van waren als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, voor zover vaststaat dat, gelet op de concrete omstandigheden van het hoofdgeding, door deze niet-naleving de allure en het prestigieuze imago die deze waren een luxueuze uitstraling geven, worden aangetast."

Dior heeft met SIL een merklicentieovereenkomst gesloten voor de vervaardiging en distributie van korsetterieartikelen onder het merk Christian Dior. In deze overeenkomst was bepaald dat „met het oog op de handhaving van de algemene bekendheid en het prestige van het merk de licentiehouder zich ertoe verbindt, niet te verkopen aan groothandelaren, inkoopcombinaties, discounters, postorderbedrijven, bedrijven die verkopen via het systeem van huis-aan-huis-verkoop of thuisparty’s, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de licentiegever. Hij neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze bepaling door zijn distributeurs of kleinhandelaren wordt nagekomen.”

SIL heeft vervolgens aan Copad International (hierna: „Copad”), een discounter, waren verkocht, voorzien van het merk dat het voorwerp is van de licentieovereenkomst. Copad heeft een deel van de waren doorverkocht aan derden. Dior heeft SIL en Copad gedagvaard wegens merkinbreuk.

Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of SIL door de verkoop van de waren aan Copad inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Dior. De tweede vraag heeft betrekking op de mogelijke uitputting van het merkrecht. Handelt een licentiehouder zonder toestemming van de merkhouder als hij  waren in de handel brengt onder het betrokken merk en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst die de verkoop aan discounters verbiedt? En, voor het geval dat de merkhouder door het verbod van verkoop aan discounters de uitputting niet kan uitsluiten, kan de merkhouder zich op grond van artikel 7, lid 2, van deze richtlijn tegen verdere verhandeling van de waren kan verzetten?

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 8, lid 2, van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat de aan een merk verbonden rechten door de merkhouder kunnen worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst die om prestigeredenen de verkoop aan discounters verbiedt van waren als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, voor zover vaststaat dat, gelet op de concrete omstandigheden van het hoofdgeding, door deze niet-naleving de allure en het prestigieuze imago die deze waren een luxueuze uitstraling geven, worden aangetast.

2)      Artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, moet aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, indien vaststaat dat deze bepaling overeenkomt met een van de in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde bepalingen.

3)      Wanneer desalniettemin moet wordt geacht sprake te zijn van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder prestigieuze waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, kan de merkhouder enkel een dergelijke bepaling aanvoeren om zich te verzetten tegen een wederverkoop van deze waren op grond van artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, indien gelet op de omstandigheden van het concrete geval vaststaat dat een dergelijke wederverkoop afbreuk doet aan de reputatie van het merk.

Lees het arrest hier.

IEF 7833

Verwarring in hoofde van het relevante publiek

Hof van Beroep te Brussel, 31 maart 2009, nr. 2008/AR/1577, 2dehands.nl tegen E-Zone N.V.  (met dank aan Jeff Keustermans,  De Bandt Keustermans & Van den Brande).  

Benelux handelsnaamrecht en domeinnaamrecht. Ook een buitenlandse handelsnaam geniet in België bescherming wanneer deze effectief in België wordt gebruikt of er minstens bekend is. Handelsnamen zijn ingeburgerd in België. Gevaar voor verwarring. Inbreuk. Domeinnaam te kwader trouw geregistreerd. Kort in citaten:

Handelsnamen: 14. Ten onrechte stelt geïntimeerde dat appellante enkel de bescherming kan inroepen van haar handelsnaam "2dehands.be" aangezien haar handelsnamen "2dehands.nl" en "tweedehands.nl" geen uitstraling zouden hebben in België. Ook een buitenlandse handelsnaam geniet in België bescherming wanneer deze effectief in België wordt gebruikt of er minstens bekend is. Rekening moet worden gehouden met een steeds groter wordende mobiliteit, zodat de lokale bescherming van de handelsnaam dient te worden vervangen door een ruimere geografische bescherming. Dit is in het bijzonder in casu het geval aangezien appellante haar diensten aanbiedt via het internet en haar "Nederlandse" websites over de landsgrenzen heen toegankelijk zijn, onder meer voor Belgen.

15 (…) In casu kan niet ernstig betwist worden dat de handelsnamen van appellante die weliswaar uit zichzelf een zwak onderscheidend vermogen hebben, sterk onderscheidend zijn geworden ingevolge inburgering bij het relevante publiek. (…) Ook voor wat betreft de handelsnaam 2dehands.be wordt de bekendheid op grond van inburgering door appellante voldoende aannemelijk gemaakt.

20 (…) In casu is aangetoond dat er verwarringsgevaar bestaat tussen de respectieve benamingen als dusdanig en dat de door appellante gevoerde handelsbenamingen en het gebruik daarvan ouder zijn dan het gebruik van de domeinnaam door geïntimeerde.

Domeinnaam: 26. In casu staat voldoende vast dat de domeinnaam door geïntimeerde geregistreerd werd en gebruikt wordt met het oog op het behalen van een commercieel voordeel door internetgebruikers naar haar website (en deze van een rechtstreekse concurrent van appellante, eBay), te lokken, steunend op de mogelijke verwarring in hoofde van het relevante publiek.

Op deze wijze profiteert geïntimeerde door de registratie en het gebruik van de domeinnaam "tweedehands.ben van de naam en faam van appellante en haar diensten om inkomsten te genereren (zonder zelf de inspanningen te doen die redelijkerwijze mogen worden verwacht van een concurrent die op eerlijke wijze handel drijft). Kwade trouw in hoofde van geïntimeerde staat dan ook vast.

Lees het arrest hier.

IEF 7831

Over de naam een mat gelegd

Rechtbank Utrecht, 15 april 2009, LJN: BI1190, Run2day Franchise B.V. tegen Gedaagde

Geen IE-inbreuk na beëindiging franchiseovereenkomst. Tussentijdse beëindiging geoorloofd wegens niet voeren overleg. Geen schending non-concurrentiebeding

4.16.  Door Run2Day is aangevoerd dat de op 8 oktober 2007 door gedaagde geplaatste mededeling op de website van Runnersworld [‘As from 2Day: Runnersworld’- IEF] inbreuk maakt op haar intellectuele eigendomsrechten. Gedaagde betwist dit. De rechtbank is van oordeel dat de mededeling geen inbreuk maakt op intellectuele eigendomsrechten van Run2Day. Nog afgezien van het feit dat Run2Day geen inzicht heeft gegeven in de door haar geregistreerde merken, vormt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, het enkele gebruik van "2Day" nog geen inbreuk zelfs indien veronderstellenderwijs ervan uit wordt gegaan dat Run2Day de woordcijfercombinatie "Run2Day" heeft laten registeren. Het feit dat, zoals Run2Day stelt, de woordcijfercombinatie "2Day" refereert aan de Run2Day-organisatie, betekent nog niet dat daarmee een inbreuk van intellectuele eigendomsrechten is gegeven. Ander feiten of omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.(…).

4.17.  Ter comparitie is door Run2Day nog naar voren gebracht dat ook de voortzetting van het gebruik van de naam Run2Day in de vloer van de winkel en het gebruik van de naam en slogan van Run2Day op de pui van de winkel eveneens inbreuken vormen op artikel 3. Door gedaagde is onweersproken gesteld dat hij over de naam, die was verwerkt in de vloer, een mat had gelegd. De rechtbank is van oordeel dat in redelijkheid niet van Run2Day kan worden verlangd dat hij direct na het beëindigen van de franchiseovereenkomst overgaat tot vervanging van de, blijkens de overgelegde foto's, stenen vloer waarin het logo is verwerkt. De niet door Run2Day weersproken oplossing die door gedaagde is gekozen, het leggen van een mat over de vloer, acht de rechtbank in dat stadium voldoende, zodat niet van een inbreuk op artikel 3 sprake is. Door gedaagde is onweersproken gesteld dat hij het bord met de naam van Run2Day direct van de gevel heeft gehaald, zodat ook ten aanzien hiervan geen inbreuk op artikel 3 is komen vast te staan.

4.18.  Ten aanzien van de slogan heeft  gedaagde verklaard dat hij zich niet had gerealiseerd dat deze ook toebehoorde aan Run2Day. Ook heeft hij verklaard dat in juli 2008 de pui van Runnersworld is opgericht. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel het gebruik van de slogan een inbreuk op artikel 3 vormt. De franchiseovereenkomst bevat echter een nadere bepaling in het geval de (voormalig) franchisenemer in strijd met artikel 3 handelt. Volgens artikel 30 is de (voormalig) franchisenemer bij overtreding van artikel 3 een boete verschuldigd. Deze boete is, volgens de tekst van artikel 30, echter slechts verschuldigd indien "ook na schriftelijke sommatie" de (voormalig) franchisenemer nalatig blijft met het nakomen van zijn verplichtingen onder artikel 3. Door gedaagde is onbetwist gesteld dat door Run2Day nooit een sommatie is verzonden. De dagvaarding in de onderhavige procedure bevat ook geen verwijzing naar het gebruik van de slogan. Wel wordt in de processtukken van het kort geding van 22 oktober 2007 melding gemaakt van het gebruik van de slogan. Echter de vordering in kort geding was juist gericht op nakoming door gedaagde van de franchiseovereenkomst tot einde looptijd en niet op het staken van het gebruik van de slogan of andere aan Run2Day gerelateerde zaken. Het had daarom op de weg gelegen van Run2Day, gelet op de betwisting door gedaagde inzake de sommatie, om hierover haar standpunt nader te preciseren. Nu zij dit niet heeft gedaan houdt de rechtbank vast aan de tekst van artikel 30 van de franchiseovereenkomst, opgesteld door een professionele partij als Run2Day, waarbij eerst na sommatie een aanzienlijke boete verschuldigd is. Nu hieraan niet is voldaan, kan Run2Day geen aanspraak maken op de boete ten aanzien van het gebruik van de slogan na beëindiging van de franchiseovereenkomst.

Lees het vonnis hier.

IEF 7827

Deze zaak was wel het hoogtepunt

Gerechtshof Arnhem, 3 maart 2009, LJN: BI1243, Strafzaak achtergrondmuziek.

Auteursrecht. “Meermalen, telkens opzettelijk voorwerpen, waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht, immers het auteursrecht berustte niet bij verdachte, werken, te weten muziekwerken met of zonder woorden, waren vervat, openlijk ter verspreiding aanbieden en  ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden hebben en/of hebben bewaard uit winstbejag.” Gevangenisstraf van 12 maanden na belastingfraude en het bedrijfsmatig overtreden van de Auteurswet 1912, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

“Voorts heeft verdachte bedrijfsmatig gedurende een lange periode de Auteurswet 1912 overtreden. Aannemelijk is geworden dat verdachte na de ontbinding van de zogeheten overeenkomst achtergrondmuziek is doorgegaan met het ongeautoriseerd leveren van [repertoire] aan horecaondernemingen en dat verdachte vervolgens ook zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen. Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 februari 2009 is verdachte reeds tweemaal veroordeeld wegens overtreding van artikel 31b van de Auteurswet 1912. Ook heeft verdachte ter zake van het onderhavige feitencomplex reeds diverse civiele procedures verloren. Kennelijk heeft verdachte deze illegale maar lucratieve activiteit hardnekkig ondanks dit soort waarschuwingen voortgezet. Het hof is er dan ook niet gerust op dat met deze strafzaak een einde komt aan het illegale handelen van verdachte mede nu verdachte ter zitting heeft verklaard nog steeds in dezelfde branche werkzaam te zijn. Voor de ernst van het onder 4 bewezenverklaarde is tekenend dat getuige-deskundige [D] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij in de 24 jaar dat hij bij de stichting Stemra werkzaam was, niet anderszins heeft meegemaakt dat er door iemand gedurende zo’n lange periode zoveel inbreuken op eens anders auteursrecht werden gemaakt. Deze zaak was wel ‘het hoogtepunt’.

Gezien het bovenstaande acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden in beginsel gerechtvaardigd. In de omstandigheden dat de behandeling van de strafzaak lang heeft geduurd en dat het oude feiten betreft, ziet het hof evenwel aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Alles afwegende acht het hof passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof zal aldus een zwaardere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is geëist. Aangezien de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling inmiddels in werking is getreden, zal het hof aldus (netto) ook een zwaardere straf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd."

Lees het arrest hier.  

IEF 7807

Openlijk ter verspreiding aanbieden

Rechtbank Leeuwarden, 9 april 2009, LJN: BI0666, strafzaak (naaktfimpje You Tube - Manon Thomas)

Strafrecht. Auteursrecht, portretrecht, belediging. “Uit het dossier blijkt dat op het privé-filmpje te zien is dat aangeefster [slachtoffer] naakt in het bad staat. Verdacht heeft eerdergenoemd filmpje zonder toestemming van [slachtoffer] op het internet geplaatst.

“Het bewezene levert de volgende misdrijven op: Eenvoudige belediging, opzettelijk een voorwerp waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk is vervat openlijk ter verspreiding aanbieden.  Het bewezene levert de volgende overtreding op: Zonder daartoe gerechtigd te zijn een portret in het openbaar ten toon stellen.  (…)

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handelen in strijd met de Auteurswet en belediging.

Het gaat hier om een verregaande inbreuk op de privacy van het slachtoffer. Verdachte heeft foto's en een filmpje uit de computer van het slachtoffer gehaald, waarbij het ook nog eens ging om beeldmateriaal dat onmiskenbaar niet voor buitenstaanders bestemd was. Verdachte heeft zich voldoende kunnen realiseren dat dit een verregaande invloed moest hebben op het privéleven van het slachtoffer. Ieder die heden ten dage enig benul heeft van de werking van het internet, weet dat pogingen om onrechtmatig geplaatst beeldmateriaal te verwijderen vaak stranden op de schier oneindige verbindingen van het worldwide web, in combinatie met de gemakkelijke kopieerbaarheid van beeldbestanden.

Als men al in staat is om beeldmateriaal van een bepaalde gevonden plaats verwijderd te krijgen, kan dit alweer in een veelvoud op andere plaatsen opduiken. Het is dan ook niet overdreven om te vrezen dat het slachtoffer nooit meer uit het virtuele moeras zal komen waarin zij zich door toedoen van verdachte bevindt. Schrijnend daarbij is te horen dat verdachte zegt dit allemaal in een melige bui te hebben gedaan. De rechtbank zal verdachte echter ten volle verantwoordelijk houden voor zijn onrechtmatige handelwijze en hem een straf opleggen, zoals hierna te vermelden. (…)

Veroordeelt verdachte te dier zake tot een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 180 uren onbetaalde arbeid. Een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, betaling van een geldboete ten bedrage van  €250,-. Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.000,-.

Lees het vonnis hier.