Overige  

IEF 2951

Kat in de zak

kat.bmpHoge Raad, 3 november 2006, C05/165HR, LJN: AX8838, Van den Bos QQ / huurders

Over de verhouding juridisch eigenaar - economisch eigenaar bij faillissement van eerstgenoemde. Interessant ten aanzien van IE-licenties.

Nebula draagt in 1991 het “economisch eigendom” van een pand over aan A (met de verplichting het juridisch eigendom eventueel op een later tijdstip over te dragen). A draagt dit economisch eigendom datzelfde jaar over aan B. in 1999 gaat Nebula – nog immer juridisch eigenaar van het pand – failliet. In 2000 verhuurt B een deel van het pand aan verweerders in cassatie (hierna “de huurders”).

De curator spant een procedure aan tegen de huurders waarbij hij de ontruiming vordert omdat de huurders in relatie tot de juridische eigenares, Nebula, het pand zonder recht of titel bewonen. De rechtbank stelt de curator in het gelijk maar het hof geeft de huurders gelijk. In cassatie trekt de curator aan het langste eind.

Economische eigendom

De Hoger Raad memoreert in r.o. 3.4 dat het begrip “economisch eigendom” geen zelfstandige goederenrechtelijke betekenis toekomt. Dit begrip moet derhalve worden opgevat als een samenvattende benaming van de rechtsverhouding tussen partijen die de “economische eigendom” in het leven hebben geroepen. Mat andere woorden, ecomische eigendom is niet meer dan een contract (red. IEForum: daarmee is dit arrest eventueel relevant voor (sub)licentieovereenkomsten waarbij de rechthebbende failliet wordt verklaard).

Het systeem

Een faillissement doet een werkerige overeenkomst (in dit geval de “economische eigendom”) niet vervallen (vgl. art. 35 FW e.v.). Het voor het faillisementsrecht centrale beginsel van paritas creditorum (red. IEForum: gelijkheid van schuldeisers voor Hollandse IE juristen) brengt echter met zich mee dat de schuldeiser (in dit geval de econcomisch eigenaar) zijn recht niet kan blijven uitoefenen alsof er geen faillissement was. Daarmee zou de economisch eigenaar, die immers geen separatist is of recht van voorrang heeft, een betere positie hebben dan de andere concurrente schuldeisers.

Conclusie en moraal

Het  voorgaande brengt met zich mee dat het economisch eigendom van B verdwijnt (en verandert in een concurrente geldvordering) waardoor B de huurders het woongenot niet meer kan verschaffen en zij derhalve moeten verkassen. De moraal: hetgeen voor deze huurders geldt, kan ook gelden voor de (sub)licentienemer.

Lees het arrest hier.

 

IEF 2946

Pro-ces

pro.bmpRechtbank 's-Gravenhage, 16 november 2006, Arfaian Export-Import Handel GmbH tegen Wilbert Jan Paul Marie van Spaendonck.

Weinig opzienbarend vonnis inzake het registreren van een domeinnaam en handelsnaam door een groothandel in strijd met het merk- en handelsnaamrecht van de fabrikant.

Arfaian is producent en leverancier van tennisartikelen. Arfaian heeft in 1989 het woordmerk 'PRO'S PRO' gedeponeerd voor de klasse 18 en 28 en later, in 2006, ook voor klasse 7.

Van Spaendonck heeft een groothandel en postorderbedrijf in tennis- en golfartikelen en verkoopt producten van Arfaian onder het merk PRO'S PRO, voornamelijk bespanmachines, maar ook producten van andere fabrikanten en merken. Van Spaendonck heeft de domeinnamen www.prospro.nl en www.prospro.be op zijn naam laten registreren. De homepagina van www.prospro.nl vermeldt onder meer: “Welkom op de website van Pro's Pro. Wij bieden u vrijwel alles op het gebied van tennis (…). Alle producten op de Pro Pro's website zijn te bestellen via (…) dealer Spaendonck Sport. (…) Klik op de onderstaande link om naar de online webshop te gaan.” Om producten te bestellen dient te worden doorgeklikt naar www.spaendoncksport.nl of www.bestin.nl. Verder heeft Van Spaendonck in het handelsregister de handelsnaam Pro's Pro.nl laten vermelden.

 

Van Spaendonck bestrijdt dat Arfaian een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. Volgens Van Spaendonck heeft hij in de week waarin de zitting plaatsvond verzocht de handelsnaam in het handelsregister door te halen. Het gebruik van de domeinnaam www.prospro.nl en van de handelsnaam duurt niettemin tot heden voort. Daaruit volgt een spoedeisend belang van Arfaian aan die, naar zij stelt, inbreuk op haar rechten een einde te maken.

Partijen zijn het er kennelijk over eens dat de domeinnamen moeten worden aangemerkt als gebruik van het merk, anders dan ter onderscheiding van waren.

Arfaian meent dat Van Spaendonck door het gebruik van de domeinnamen ongerechtvaardigd voordeel uit het merk van Arfaian trekt. Arfaian stelt terecht dat de consument door de bekendheid met het merk naar de domeinnaam/website www.prospro.nl of www.prospro.be geleid zal worden en vervolgens naar de webwinkels van Van Spaendonck.

Het ongerechtvaardigd karakter van dit voordeel wordt niet weggenomen doordat
Van Spaendonck - op eigen initiatief - in het merk zou hebben geïnvesteerd door daarvoor in Nederland reclame te maken. Evenmin is van belang dat Van Spaendonck zich bereid heeft verklaard de website zodanig aan te passen dat geen verwarring kan ontstaan tussen zijn onderneming en die van Van Spaendonck.

Van Spaendonck beroept zich erop dat Arfaian al jaren weet dat hij de domeinnamen gebruikt en dat Arfaian daarom haar recht heeft verwerkt tegen dat gebruik op te treden. Dit verweer gaat niet op. Rechtsverwerking kan niet worden aangenomen uitsluitend op de grond dat gedurende een zekere periode is nagelaten tegen aantasting van het recht op te treden. De gestelde toestemming is door Arfaian betwist en door Van Spaendonck niet aannemelijk gemaakt. Van die toestemming kan daarom in deze procedure niet worden uitgegaan.

Van Spaendonck heeft gewezen op het belang dat hij heeft bij het behoud van de
domeinnaam www.prospro.nl gezien de omzet die hij daarmee genereert. De
voorzieningenrechter wil dat aannemen, maar dat belang staat aan toewijzing van het gevorderde verbod niet in de weg.

Gelet op het voorgaande moet het gevorderde verbod op het gebruik en de gevorderde overdracht van de domeinnamen www.prospro.nl en www.prospro.be worden toegewezen als hierna vermeld, echter met bepaling van een ruimere termijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 2927

Vertegenwoordiging

palt.gifGerechtshof Leeuwarden , 8 november 2006, LJN: AZ2039. Appelante tegen Stichting Palet.

Hoger beroep in geschil over de domeinnaam paletgroep.info. Appellante is houder van deze domeinnaam en de Stichting Paletgroep (paletgroep.nl) stelt dat er sprake is van verwarringsgevaar. Art 5 Hnw is niet van toepassing, omdat appellante geen onderneming voert onder de domeinnaam paletgroep.info. Het enkele voeren van de domeinnaam paletgroep.info is niet onrechtmatig, daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist. Zo moet ook de inhoud van de website worden beoordeeld.

Op de desbtreffende website stond* de tekst: “ Vrije lijst 2005  PSP Vertegenwoordiging van Personeel werkzaam bij de stichting Palet te Leeuwarden”

Aldus wordt, volgens het hof “meteen op de eerste pagina van de website de stichting Palet te Leeuwarden genoemd en wordt de indruk gewekt dat het hier gaat om vertegenwoordiging van (al) het personeel van Palet. Hiermee, in combinatie met de door haar gebruikte domeinnaam, heeft appellante naar het oordeel van het hof voor de gemiddelde internetgebruiker die op zoek is naar informatie over de stichting Palet onvoldoende duidelijk gemaakt dat het hier gaat om de inhoud van een website die niet van Palet zelf afkomstig is. Het hof is derhalve voorshands van oordeel dat appellante inderdaad het door Palet gestelde verwarringsgevaar in het leven heeft geroepen. Dat de website van appellante een andere opmaak heeft leidt niet tot een ander oordeel.

(…)  het onderhavige gebruik van de domeinnaam paletgroep.info door appellante is onrechtmatig jegens Palet, zodat appellante dit gebruik dient te staken. Hier komt nog bij dat gesteld noch gebleken is dat appellante een zwaarwegend belang heeft bij het gebruik van paletgroep.info als domeinnaam, terwijl Palet er wel een zwaarwegend belang bij heeft dat appellante dit gebruik staakt, mede gelet op de negatieve uitlatingen over Palet op de litigieuze site.

Lees het arrest hier.

* Op de litigieuze website staat nu: “Gewaarschuwd mens telt voor twee! Voor u verder gaat, heeft u niet per vergissing .info ingetikt in plaats van .nl, .com of .tk ? Zo ja of bij maar de geringste twijfel verlaat dan deze site! Wordt geen ongewenste gast.” En op de volgende pagina: “Om iedere denkbare verwarring tussen .nl  /  .info  / .com / .tk etc. uit te sluiten kijken wij u doordringend in uw ogen en vragen wij u nogmaals: “Weet u zeker dat u naar deze .info website wil”? Nee, ga dan niet verder en verlaat deze website, een prettige dag verder.” Op de daar weer op volgende pagina staat: “Sinds 24 november 2005 kent deze domeinnaam een andere eigenaar en derhalve is deze website under construction.” 

IEF 2923

False declarations of origin

Nog een EU persbericht: The European Commission, through its in-house research service, the Joint Research Centre, has developed “ConTraffic”, a system based on route-risk analysis which can make a significant contribution to the fight against fraud, and increased global security. Such a system can identify false declarations of origin, which can be made to circumvent anti-dumping duties and reduce smuggling of counterfeit goods, nuclear materials or weapons.

Lees hier meer.

IEF 2920

Een geheime golf

Europees persbericht:  IP/06/1541, 10 November 2006, Commission publishes 2005 Customs seizures of counterfeit goods.

In 2005, EU Customs seized more than 75 million counterfeited and pirated goods. Dangerous fakes are on the march. Foodstuffs, medicines and other goods that can seriously damage the health of consumers continue to be faked in large quantities. Changes in the routes of fraud, an increased range of products being copied and the use of the internet in selling counterfeit goods make customs job even more challenging. The European Commission response is being implemented via the Community's Anti-Counterfeiting Customs Action Plan.

"A secret wave of dangerous fakes is threatening the people in Europe" warns EU Taxation and Customs Commissioner László Kovács. "The key is to be faster than the counterfeiters. We must quickly identify, and act to deal with, new routes of fraud and constantly changing counterfeit patterns to protect our health, safety and the economy."

Customs seized around 75 million articles in 2005, and the number of customs cases involving fakes increased to more than 26,000. Growth in seizures of fakes dangerous to health and safety also continued. For the first time ever, more than 5 million counterfeit foodstuff, drinks and alcohol products were seized. More than 500,000 counterfeit medicines were seized in 2005. Most fakes are now household items rather than luxury goods and the high quality of fakes often makes identification impossible without technical expertise. The increasing use of internet to sell fakes (mainly medicines) increases the challenge customs face.

Lees hier meer.

IEF 2916

Damesbroeken

dsl.gifHvJ EG, 9 november 2006, in zaak C-281/05. Montex Holdings Ltd tegen Diesel SpA.

Transitzaak. Het enkele gevaar dat de goederen hun bestemming, te weten Ierland, een lidstaat waarin geen enkele bescherming voor het merk Diesel bestaat, niet bereiken en dat zij theoretisch in Duitsland illegaal in de handel kunnen worden gebracht, volstaat niet om te concluderen dat de doorvoer afbreuk doet aan de wezenlijke functies van het merk in Duitsland

Montex vervaardigt jeansbroeken door de afzonderlijke onderdelen inclusief de onderscheidende tekens onder douaneverzegeling naar Polen uit te voeren, de onderdelen op het Poolse grondgebied aan elkaar te laten naaien en de vervaardigde broeken naar Ierland terug te brengen. Diesel beschikt op het grondgebied van deze laatste lidstaat over geen enkele bescherming voor het teken.

In december 2000 heeft de Duitse douane een voor Montex bestemde zending bestaande damesbroeken met de benaming DIESEL tegengehouden, die per verzegelde vrachtauto in ononderbroken doorvoer onderweg was van de Poolse fabriek via het Duitse grondgebied naar Montex in Ierland. Montex is van mening dat de enkele doorvoer van de goederen over het Duitse grondgebied op geen van de aan het merk verbonden rechten inbreuk maakt.

Met betrekking tot deze zaak stelt het Bundesgerichtshof  de vraag of artikel 5, leden 1 en 3, van richtlijn 89/104 aldus moet worden uitgelegd, dat het merk de houder het recht geeft om te verbieden dat in een derde staat vervaardigde goederen met daarop een teken dat gelijk is aan dat merk, worden doorgevoerd over het grondgebied van een lidstaat waarin dat merk bescherming geniet, wanneer de eindbestemming van de goederen een lidstaat is waar zij vrij in de handel kunnen worden gebracht omdat dat merk daar niet een dergelijke bescherming geniet.

Het Hof verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin het oordeelde dat het extern douanevervoer van niet-communautaire goederen berust op een juridische fictie. Goederen die onder deze regeling zijn geplaatst, worden immers noch aan de overeenkomstige invoerrechten noch aan andere handelspolitieke maatregelen onderworpen, alsof zij het communautair grondgebied niet waren binnengekomen. Hieruit volgt dat alles zich afspeelt alsof de goederen vóór het in het vrije verkeer brengen ervan, hetgeen in Ierland moest plaatsvinden, nooit het communautair grondgebied waren binnengekomen. De doorvoer, die bestaat in het vervoer van in een lidstaat rechtmatig vervaardigde goederen naar een derde staat over het grondgebied van een of meer lidstaten, impliceert geen verhandeling van de betrokken goederen en kan het specifieke voorwerp van het merkrecht dus niet kan schaden. De merkhouder kan zich niet verzetten tegen de enkele binnenkomst in de Gemeenschap  van oorspronkelijke merkgoederen die nog niet door deze houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht.

De houder van een merk de doorvoer door een lidstaat waarin dit merk is beschermd, in casu de Bondsrepubliek Duitsland, van door het merk aangeduide en onder de regeling extern douanevervoer geplaatste waren met als bestemming een andere lidstaat waarin een dergelijke bescherming niet bestaat, in casu Ierland, slechts kan verbieden wanneer een derde ten aanzien van deze waren, terwijl zij onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst, een handeling verricht die noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in deze lidstaat van doorvoer in de handel worden gebracht.

Het enkele gevaar dat de goederen hun bestemming, te weten Ierland, een lidstaat waarin geen enkele bescherming voor het merk bestaat, niet bereiken en dat zij theoretisch in Duitsland illegaal in de handel kunnen worden gebracht, volstaat niet om te concluderen dat de doorvoer afbreuk doet aan de wezenlijke functies van het merk in Duitsland.

Op de eerste en de tweede vraag dient derhalve te worden geantwoord dat artikel 5, leden 1 en 3, van richtlijn 89/104 aldus moet worden uitgelegd dat de houder van een merk de doorvoer door een lidstaat waarin dit merk is beschermd, in casu de Bondsrepubliek Duitsland, van door het merk aangeduide en onder de regeling extern douanevervoer geplaatste waren met als bestemming een andere lidstaat waarin een dergelijke bescherming niet bestaat, in casu Ierland, slechts kan verbieden wanneer een derde ten aanzien van deze waren, terwijl zij onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst, een handeling verricht die noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in deze lidstaat van doorvoer in de handel worden gebracht.

Het is daarnaast in beginsel irrelevant is of de voor een lidstaat bestemde goederen afkomstig zijn uit een geassocieerde staat dan wel uit een derde staat, en of zij in het land van oorsprong rechtmatig dan wel in strijd met een aldaar bestaand merkrecht van de merkhouder zijn vervaardigd.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1- Artikel 5, leden 1 en 3, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk de doorvoer door een lidstaat waarin dit merk is beschermd, in casu de Bondsrepubliek Duitsland, van door het merk aangeduide en onder de regeling extern douanevervoer geplaatste waren met als bestemming een andere lidstaat waarin een dergelijke bescherming niet bestaat, in casu Ierland, slechts kan verbieden wanneer een derde ten aanzien van deze waren, terwijl zij onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst, een handeling verricht die noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in deze lidstaat van doorvoer in de handel worden gebracht.

2- Het is in dat opzicht in beginsel irrelevant of de voor een lidstaat bestemde goederen afkomstig zijn uit een geassocieerde staat dan wel uit een derde staat, en of zij in het land van oorsprong rechtmatig dan wel in strijd met een aldaar bestaand merkrecht van de merkhouder zijn vervaardigd.

 

Lees het arrest hier.

IEF 2915

Lancôme - Kruidvat revisited?

alp.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 7 november 2006, C0401413/HE. Joop! Gmbh, Jil Sander , Chopard & Cie, Davidoff en LancasterGroup  tegen Uijtdewilligen. (Met dank aan Hugo van Heemstra, Brinkhof).

Eerst even ter herinnering, HvJ EG in Van Doren/Lifestyle (Stüssy): “In de onderhavige zaak hangt de oplossing van het hoofdgeding in de eerste plaats af van de vraag of de waren voor het eerst binnen dan wel buiten de EER in de handel zijn gebracht. Verzoekster in het hoofdgeding stelt dat de waren door de merkhouder aanvankelijk buiten de EER in de handel zijn gebracht, terwijl verweerders in het hoofdgeding verklaren dat dit binnen de EER is gebeurd, zodat het uitsluitend recht van de merkhouder daar op grond van artikel 7, lid 1, van de richtlijn is uitgeput.(…)Op de prejudiciële vraag moet dus worden geantwoord dat een bewijsregel krachtens welke de uitputting van het merkrecht voor de door de merkhouder gedagvaarde derde een verweermiddel vormt, zodat de voorwaarden voor deze uitputting in principe moeten worden bewezen door de derde die zich erop beroept, in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht.”

In het onderhavige Bossche geschil zijn eiseressen ieder houdster van één of meer (Benelux-)merken voor cosmetica. Lancaster Group GmbH is exclusief licentiehoudster van deze merken voor de Benelux en gevolmachtigd om bij merkinbreuk namens deze vennootschappen op te treden. Lancaster hanteert voor de afzet een selectief distributiesysteem, waarvan gedaagde geen deel uit maakt. Via de website van gedaagde worden onder meer cosmeticaproducten van eisers aangeboden. Lancaster stelt dat gedaagde hiermee inbreuk maakt op haar merkrechten respectievelijk licentierechten. Het hof gaat ervan uit dat het originele producten betreft.

Bij tussenvonnis heeft de rechtbank Lancaster toegelaten te bewijzen dat de beslagen producten door of met toestemming van Lancaster buiten de Europese Economische Ruimte (EER) in de handel zijn gebracht. Bij  eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat Lancaster niet in het gevraagde bewijs was geslaagd en de vorderingen afgewezen.

Het hof volgt de rechtbank. “Door partijen is uitvoerig ingegaan op de vraag of in een geval - van een selectief distributiesysteem zoals dat door Lancaster wordt gehanteerd de bewijslast met betrekking tot de vraag of de producten door of met toestemming van de merkhouder in de EER in de handel zijn gebracht, op de merkhouder komt te rusten dan wel bij de derde die zich op uitputting van diens merkrecht beroept. Zij hebben hierbij, evenals de rechtbank, verwezen naar het arrest Van Doren/Lifestyle. Verder zijn partijen ingegaan op een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 oktober 2004, Lancôme/Kruidvat en heeft Lancaster gewezen op een onderdeel van de conclusie van AG Huydecoper van 12 mei 2006 in verband met het cassatieberoep tegen laatstgenoemd arrest dat inmiddels is verworpen.

Door gedaagde is erop gewezen dat alvorens de hiervoor bedoelde kwestie van bewijslastverdeling aan de orde kan komen, eerst zal dienen vast te staan dat de originele producten waarop Lancaster zich beroept en die zij in beslag heeft doen nemen aanvankelijk buiten de EER in het verkeer zijn gebracht. Immers, wanneer de producten in eerste instantie door of namens Lancaster in de EER in het verkeer zijn gebracht, speelt de hele kwestie niet. Alleen wanneer de producten voor de markt buiten de EER bestemd waren en aanvankelijk aldaar in het verkeer gebracht, en vervolgens toch binnen de EER op de markt zijn gebracht komt de kwestie aan de orde van de bewijslastverdeling met betrekking tot de wijze waarop die originele producten binnen de EER in de handel zijn gebracht. Anders dan in de andere zaken waarnaar door partijen werd verwezen, staat in de onderhavige zaak niet vast dat de producten aanvankelijk buiten de EER in de handel zijn gebracht.

Nu eerst vastgesteld vastgesteld dient te worden of de producten aanvankelijk buiten de EER in de handel gebracht zijn en door gedaagde gemotiveerd wordt betwist dat daarvan sprake is, is het aan Lancaster om terzake bewijs te leveren. De rechtbank heeft, zij het op andere gronden, dienovereenkomstig aan Lancaster een bewijsopdracht verstrekt.

Het hof komt op dit punt tot dezelfde conclusie als de rechtbank zodat in het principaal appel de grieven die hierop betrekking hebben, worden verworpen. (…) Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de bescheiden die Lancaster naar aanleiding van de haar verstrekte bewijsopdracht heeft overgelegd niet het gevraagde bewijs opleveren.

Het hof  bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep.

Lees het arrest hier. HVJ EG Stussy hier. HR Lancôme-Kruidvat hier.

IEF 2914

Bescheiden (2)

Commentaar Lex Bruinhof bij Rechtbank Haarlem, 7 november 2006, KG ZA 06-472/ Tell Sell B.V. tegen T. (eerder vandaag, zie hier).

“Ofwel (zo lees ik het als niet-ingewijde in de zaak): er zijn adequate brieven geschreven maar de wederpartij heeft het toch op een procedure laten aankomen. En tóch worden de met dit alles gemoeide kosten gereduceerd. Ik zou dan bij de motivering ten minste het woordje "niettemin" hebben verwacht en/of een toelichting op die mogelijke bescheidenheid...”

Lees het volledige commentaar hier. (Website Wieringa Advocaten)

IEF 2897

Verwarring in Oosterhout

ver.gifBN de Stem meldt dat  “Radio Veronica heeft het Oosterhoutse internet-radiostation www.radio-veronic.nl heeft opgedragen zijn naam te veranderen. De Oosterhouters voelen daar weinig voor. Daarom treffen de twee partijen elkaar op 7 december voor de rechter." Radio-veronica.nl is zich van geen kwaad bewust, het internetradiostation heeft “de domeinnaam netjes heeft aangevraagd bij een provider. ‘En daar vertelde men dat de naam radio-veronic.nl nog beschikbaar was.’”

Vermeulen en zijn team kregen drie maanden de tijd van het grote Veronica om de naam te veranderen. Maar dat is volgens Vermeulen makkelijker gezegd dan gedaan. „Een domeinnaam veranderen kan niet. Een andere domeinnaam kiezen en de oude opzeggen kan wel, maar dan blijft de domeinnaam radio-veronic.nl nog in de lucht voor de periode van het contract“.

(…) Radio Veronica bood de Oosterhoutse amateurs aan mee te werken aan een oplossing. Vermeulen lacht: 'Ze wilden naar een andere naam helpen zoeken!'"

Lees hier meer.

IEF 2881

Geen hamerstuk

Wijziging diverse wetten inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten en de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (30.392) , begint hier Wijziging diverse wetten inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten en de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (30.392)  

Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de handhaving, via de civielrechtlijke procedure, van intellectuele-eigendomsrechten, grootschalige namaak ('counterfeit') en piraterij effectiever te bestrijden.

Het voorstel is op 19 oktober 2006 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamercommissie voor Justitie heeft op 31 oktober 2006 het blanco eindverslag uitgebracht. Dit eindverslag is ingetrokken en de commissie bespreekt op 7 november 2006 de procedure.

Lees hier meer.