Overige  

IEF 9401

Uit de aard van de zaak noodzakelijk

Rechtbank Rotterdam, 2 februari 2011, HA ZA 05-2728, MAN Truck & Bus B.V.c.s.  en MAN tegen NHG Trans International c.s. (met dank aan Eva de Vries, Vondst Advocaten)

Merkenrecht. Klaagsite. Bodemprocedure na kort geding (zie Gerechtshof ’s-Gravenhage, 2 maart 2010, IEF 8752). Anders dan in kort geding oordeelt de bodemrechter dat de mededelingen op de klaagsite  weliswaar wat tendentieus zijn maar niet werkelijk onjuist of misleidend. Er is geen sprake van onnodig grievende teksten en geen sprake van merkinbreuk door gedaagde. Gedaagde heeft wel €40.000 aan dwangsommen verbeurd, doordat zij in strijd heeft gehandeld met het eerdere verbod in kort geding.

5.5. (…) De website was bedoeld als "klaagsite" en de naam van die site "MyLastMAN" heeft onmiskenbaar en kennelijk bewust een negatieve strekking ten aanzien van de producten van MAN, naar van algemene bekendheid is te achten: de producent van motorvoertuigen. Deze naam sloot ook aan bij de negatieve inhoud van de website. De tegenwerping dat de naam even goed zou kunnen duiden op een website over mannen kan niet serieus worden genomen. Derhalve deed ook het merkgebruik in de domeinnaam (en metatag) afbreuk aan de reputatie van het merk. In het midden kan blijven of door het merkgebruik in de naam van de website en in de website zelf tevens afbreuk werd gedaan aan het onderscheidend vermogen van het merk.

5.8 Uitgangspunt is dat de aan een merk verbonden rechten onder omstandigheden moeten wijken voor de vrijheid van meningsuiting, al dan niet onder de noemer 'geldige reden'. (…)

5.10 Op zichzelf was NHG c.s. gerechtigd haar klachten over MAN c.s., haar producten en dienstverlening in de openbaarheid te brengen, ook in zeer ruime kring, waarbij het gebruik van het woordmerk MAN uit de aard van de zaak noodzakelijk was. Dat het hierbij vooral ging om het eigen zakelijk belang van NHG c.s. en dat deze publiciteit blijkbaar (ook) diende om MAN c.s. onder druk te zetten, maakte dat gebruik nog niet ongeoorloofd. Ook het in dat kader aanbieden van een plaats waar anderen met soortgelijke klachten over MAN terecht konden moet gelet op de vrijheid van meningsuiting in beginsel toelaatbaar worden geacht.

De mededelingen van NHG c.s. over het langlopende conflict en de houding die MAN c.s. en Van der Velden daarin hadden ingenomen acht de rechtbank weliswaar wat tendentieus maar niet werkelijk onjuist of misleidend. Het standpunt van MAN c.s. werd ook op de site vermeld. Er is geen sprake van onnodig grievende teksten. Het optreden van NHG c.s. was kennelijk bedoeld om MAN c.s. onder druk te zetten, waarbij de kans bestond op aanmerkelijke schade voor MAN c.s.., maar de rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat dit optreden in de gegeven omstandigheden moet worden aangemerkt als disproportioneel.
De rechtbank komt in de onderhavige bodemprocedure tot de slotsom dat bij de website www.MyLastMAN.com en de e-mails geen sprake is geweest van merkinbreuk noch van onrechtmatige publicaties jegens MAN C.S. Dit oordeel ziet niet alleen op NHG Nederland maar ook op N. G., die destijds (blijkbaar) enig directeur en enig aandeelhouder was van NHG Nederland.

(…) 5.16  Mogelijk moeten de stellingen van MAN c.s. aldus worden begrepen dat de vordering tegen E. G., K. G. en V. G. niet daarop berust dat zij zelf merkinbreuk hebben gepleegd door zelf de merken te gebruiken, doch dat zij als bestuurders van NHG Noorwegen uit onrechtmatige daad jegens MAN c.s. aansprakelijk zijn voor de door NHG Noorwegen gepleegde merkinbreuk, vanwege hun op of omstreeks 18 februari 2005 genomen besluit om de website www.MyLastMANinfo.com door NHG Noorwegen in de lucht te laten brengen (vgl. dagvaarding onder 35 en 36). Omdat uit het voorgaande blijkt dat pen merkinbreuk door NHG Noorwegen aanwezig wordt geacht, ontvalt aan deze vordering de grondslag (naar valt aan te nemen: ook indien deze grondslag zou moeten worden beoordeeld naar Noors recht).

(…) 5.27 Zoals hiervoor is vermeld, was in de periode van 19 tot en met 26 februari 2005 de website www.MyLasMANinfo.com in strijd met het gebod van de voorzieningenrechter. Dat betekent dat NHG c.s. heeft gehandeld in strijd met het gebod geen merkinbreuk te maken door niet te verhinderen dat de website m.MyLastMANinfo.com in de lucht kwam. Derhalve zijn door NHG Nederland en N. G. dwangsommen verbeurd en wel gedurende acht dagen € 4.000,- per dag, dus ieder E 40.000,-. Dit is in overeenstemming met het arrest van hof Den Haag van 2 maart 2010 onder 19.

Lees het vonnis hier.

IEF 9389

De stalenkaarten

Rechtbank Zwolle, 13 oktober 2010, LJN: BO9989, Desso Group, &  Enia Carpet c.s. tegen Cotap & Vloer Totaal Concept, c.s.

Merkenrecht. Eigendomsrecht. ‘Ompakken’ van stalenkaarten voor vloerbedekking. Merkinbreuk. Oneigenlijk gebruik. 1019h kostenveroordeling met uitsplitsing naar gedaagden en grondslag.

Eiser Enia Nederland verwijdert de ‘Tescom- en Tapisomproducten’  uit haar assortiment, gedaagde Cotap neemt ze op in haar assortiment en “vertegenwoordigers hebben klanten die over de stalenkaarten van de producten beschikten meegedeeld dat Enia Nederland niet langer deze producten in haar assortiment heeft en dat Vloer Totaal Concept de distributeur van deze producten in Nederland was geworden. Zij boden aan een sticker op de stalenkaarten te plakken waarbij de adres- en bestelgegevens van Enia Nederland werden vervangen door die van Vloer Totaal Concept. De naam “Enia” en het daarbij behorende logo blijft echter op andere plaatsen van de stalenkaarten zichtbaar.” Eiser Enia maakt hiertegen bezwaar.

Eigendomsrecht: 4.8.4.  Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat Enia Nederland eigendomsrechten ter zake de stalenkaarten kan doen laten gelden. Enia Nederland heeft deze stalenkaarten aangekocht en is daarvan eigenaar geworden. Zij heeft vervolgens deze stalenkaarten uitgezet onder klanten. Feiten en of omstandigheden waaruit volgt dat Enia Nederland daarbij haar eigendomsrechten heeft prijsgegeven zijn niet aannemelijk geworden. Daarbij is mede van belang dat de stalenkaarten een aanmerkelijk financieel belang vertegenwoordigen en Enia Nederland er dus een belang bij heeft op grond van haar eigendomsrechten te waken voor oneigenlijk gebruik daarvan.

Merkenrecht: 4.8.7.  Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat van een merkenrechtelijke inbreuk wél sprake is. Door stalenkaarten met de merknaam en -logo “Enia” te beplakken met een sticker die wijst naar een concurrent van Enia Nederland, Vloer Totaal Concept, wordt gebruik gemaakt van die beschermde merknaam in de zin van artikel 2.20 BVIE. Het is voorts voldoende aannemelijk geworden dat, voor zover op de stalenkaarten nog het logo en/of het woordmerk van “Enia” blijft prijken, daardoor verwarring kan ontstaan. Zowel voor klanten (de directe klanten van Enia Nederland alsmede de consumenten die bij haar Tecsom- en Tapisomproducten kopen) zal het merk “Enia” eveneens worden geassocieerd met de waren van Cotap. Desso Group kan dan ook hier tegen optreden.

1019h Proceskosten:  4.9.2.  (…)  In het onderhavige geval hebben Desso Group c.s. de vordering ingesteld tegen drie gedaagden, waarvan slechts Cotap in het (grotendeels) ongelijk is gesteld. Dat brengt mee dat, nu niet anders is aangegeven door Desso Group c.s., het door hen gevorderde bedrag voor 1/3 deel is te relateren aan de procedure die is ingesteld tegen Cotap. Voorts berust de vordering op twee gronden, inbreuk op een eigendomsrecht (waarvoor het proceskostenregime van art. 1019h Rv niet geldt en dus de gebruikelijke tarieven dienen te worden gehanteerd) en inbreuk op een IE-recht (waarop artikel 1019h Rv wel van toepassing is). Nu Desso Group c.s. eveneens heeft nagelaten te stellen in hoeverre de werkzaamheden zijn te herleiden tot één van deze gronden, zal de voorzieningenrechter ervan uitgaan de werkzaamheden voor de ene helft zijn gerelateerd aan de inbreuk op een eigendomsrecht en voor de ander helft aan een inbreuk op het merkenrecht. Dat brengt mee dat Cotap ex artikel 1019h Rv veroordeelt dient te worden in 1/6 van het gevorderde bedrag, derhalve EUR 2.081,56.

Lees het vonnis hier

IEF 9376

Een gegronde reden voor verzet

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 februari 2011, HA ZA 08-1329, Toyota Motor Company tegen Special Car Imports c.s (met dank aan Wouter Seinen en Marcoline van der Dussen, CMS  Derks Star Busmann)

Merkenrecht. Parallelimport. Toyota maakt bezwaar tegen de verhandeling van parallelgeïmporteerde Toyota’s door gedaagde, Daarnaast vordert Toyota een gebruiksverbod voor en afgifte van de voorraad kentekenplaathouders waar gedaagde als voormalig erkend Toyota dealer nog over beschikt. Merkinbreuk door import en gebruik plaathouders (‘indruk van commerciële band’) aangenomen. Geen verbod op ‘assistentie bij import’.

4.4, Het betoog van CSIS dat een aantal erkende Nederlandse Toyota dealers ook Toyota modellen aanbieden die volgens Toyota niet meer in de EER mogen worden verhandeld, kan niet leiden tot een ander oordeel. De  toestemming van de merkhouder moet namelijk specifiek betrekking hebben op de exemplaren waarvoor een beroep op de uitputting is gedaan (HvJ EG 1 juli 1999, C-173/98, Sebago). Uit de stelling dat sommige erkende dealers - in strijd met hertbeleid van Toyota – bepaalde auto’s aanbieden volgt niet dat Toyota instemt met het in de handel brengen in de EER van alle auto's van dat type door derden. Laat staan dat daaruit met zekerheid kan worden afgeleid dat Toyota afstand heeft gedaan van haar recht om zich te verzetten tegen het in de handel brengen van die auto's.

(…)

4.6. Het verbod op het verlenen van assistentie bij de import door derden zal worden afgewezen. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat deze vordering uitsluitend betrekking heeft op het verlenen van de assistentie als zodanig en niet op het gebruik van het merk in bijvoorbeeld reclame voor die assistentie of zakelijke correspondentie over die assistentie. De enige vraag die in dit verband moet worden beantwoord is dus of Toyota zich kan verzetten tegen het verlenen van assistentie aan een derde die een Toyota-auto invoert in de EER zonder toestemming van Toyota.

4.7. De rechtbank begrijpt dat Toyota in dit verband heeft willen betogen dat CSIS zo nauw betrokken is bij de import door derden dat de import moet worden aangemerkt als een gezamenlijke handeling van CSIS en de derde. Dat betoog moet als onvoldoende gemotiveerd worden verworpen. Toyota heeft namelijk niet inzichtelijk gemaakt op wleke wijze CSIS derden assisteert bij de invoer, zodat niet kan worden beoordeeld hoe nauw zij daarbij betrokken is.
 
4.8. Voor zover Toyota subsidiair heeft willen stellen dat CSIS door het verlenen van de assistentie geen inbreuk maakt, maat wel onrechtmatig jegens Toyota handelt kan dat niet leiden tot toewijzing van het verbod. Als onweersproken staat vast dat de derden waaraan CSIS assistentie verleent, particulieren zijn die zelf geen inbreuk maken op de merkrechten van Toyota omdat zij niet optreden in het economische verkeer. Dat die derden anderszins onrechtmatig jegens Toyota handelen is niet gesteld, laat staan voldoende gemotiveerd. Gelet daarop valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat het verlenen van assistentie aan particulieren bij de import, onrechtmatig is jegens Toyota.


4.10. (…) Daargelaten of er sprake kan zijn van uitputting als een kentekenplaathouder met het Gemeenschapsmerk wordt aangebracht op en auto die niet met toestemming van Toyota in het verkeer is gebracht in de EER, moet worden aangenomen dat Toyota gegronde redenen in de zin van artikel 13 lid 2 GMVo heeft om zich tegen dit gebruik van haar Gemeenschapsmerk te verzetten. Toyota heeft namelijk aangevoerd dar de afbeelding van het Gemeenschapsmerk op de kentekenplaathouder van een door CSIS verhandelde auto bij het publiek de indruk kan wekken dar er een commerciële band bestaat tussen Toyota en CSIS en meer specifiek dat CSIS een erkende Toyota-dealer is. Dat heeft CSIS niet weersproken . Daarom moet de rechtbank de mogelijkheid van die indruk als een vaststaand feit aannemen. Dat feit is een gegronde reden voor verzet. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 9366

Niet op voorhand onaannemelijk

Gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2011, zaaknr. 200.003.472/01, Brinkman Tuinbouw Techniek B.V. c.s. tegen Besseling & All Techniek B.V. (met dank aan Ragna Nommensen, Vriesendorp & Gaade).

Slaafse nabootsing. Kasdekreinigers. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Amsterdam, 20 december 2007, IEF 5437, executiegeschil: vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 1 december 2008, IEF 7345). Voorshands geen slaafse nabootsing: nader onderzoek, waarvoor het kort geding zich niet leent, is nodig om vast stellen in hoeverre de constructie daadwerkelijk is ingegeven door technische overwegingen. Onrechtmatig handelen m.b.t. eerder samenwerkingsverband is niet aannemelijk gemaakt. Ook gebruik van foto’s wederpartij in eigen folder biedt onvoldoende grond voor toewijzing van de vorderingen.

Slaafse nabootsing: 3.7. Het hof acht het gemotiveerde verweer van Brinkman c.s. dat de - volgens hen ook reeds door andere ontwerpers c.q. constructeurs en producenten toegepaste - omgekeerde V-vorm van de borstels en de ophang(buizen)constructie is ingegeven door technische overwegingen (licht en laag) voorshands voldoende onderbouwd. Besseling heeft de stellingen van Brinkman c.s. betwist, maar voor het antwoord op de vraag of en in hoeverre de vorm hier los staat van en niet bepalend is voor de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product is nader onderzoek nodig, waarvoor het kort geding zich niet leent. Het hof acht de stellingen van Brinkman c.s. niet op voorhand onaannemelijk. De grieven 4 en 5 zijn derhalve gegrond.

3.8 Besseling heeft nog aangevoerd dat Brinkman c.s. niet alleen de vormgeving van het frame hebben overgenomen, maar ook andere elementen. Brinkman C.S. hebben steeds gewezen op het in hoge mate technisch, door functionele eisen bepaald zijn van de gekozen vormgeving. Daarnaast stellen zij dat hun kasdekreiniger aanzienlijke verschillen vertoont met die van Besseling en is er volgens hen geen sprake van verwarringsgevaar. Voor de vraag of Brinkman c.s., indien van de toelaatbaarheid van de omgekeerde V-vorm van het frame wordt uitgegaan, niettemin nodeloos verwarring stichten in de hiervoor onder 3.5 bedoelde zin geldt evenzeer dat nader onderzoek nodiq is.

3.9. Het hiervoor overwogene staat in de weg aan het treffen van een voorziening op de grondslag slaafse nabootsing.

Samenwerkingsverband/onrechtmatig handelen: 3.12. Tegenover het verweer van Brinkman c.s. heeft Besseling haar stellingen onvoldoende nader toegelicht. Voor zover Besseling wil betogen dat Brinkman c.s, reeds gelet op het samenwerkingsverband, de voorgenomen overname door Brinkman c.s. van Besseling en de bekendheid van Brinkman c.s. met de rechten van Besseling, geen op de kasdekreiniger van Besseling gelijkende kasdekreiniger op de markt mochten brengen, biedt de relatie tussen partijen en de voorgeschiedenis daarvan naar het voorlopig oordeel van het hof onvoldoende grond voor een dergelijke vergaande conclusie. (…)

3.14. Ook als het gebruik van foto's van de kasdekreiniger van Besseling op het promotiemateriaal van Brinkman c.s. (waarvan Brinkman C.S. overigens stellen dat dit op een vergissing berust) op zichzelf onrechtmatig moet worden geoordeeld, biedt deze constatering in het licht van hetgeen hiervoor naar aanleiding van de grieven 4 en 5 is overwogen onvoldoende grond voor toewijzing van de vorderingen van Besseling. (…)

 Lees het arrest hier.

IEF 9362

Geen ongebreidelde toestemming

Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 januari 2011, HA ZA 08-3780, Mitsubishi Corporation tegen Lisman Vorkheftrucks B.V. (met dank aan Michiel Rijsdijk, Arnold & Siedsma).

Merkenrecht. Parallelimport van vorkheftrucks voorzien van het merk MITSUBISHI. Merkinbreuk aangenomen, geen expliciete of impliciete toestemming. Paneuropees verbod. Geen rechtsverwerking. Geen winstafdracht, nu het verweer van gedaagde niet bij voorbaat kansloos was.

Parallelimport: 4.8. (…) Het Hof van Justitie heeft in het Davidoff-arrest geoordeeld dat toestemming (…) normaliter blijkt uit een uitdrukkelijke formulering daarvan, doch dat die onder omstandigheden ook op impliciete wijze kan voortvloeien uit elementen en omstandigheden vóór, tijdens of na het bulten de EER in de handel brengen, waarbij naar het oordeel van de nationale rechter ook met zekerheid blijkt dat de merkhouder afstand doet van zijn recht.

4.9. Dat Mitsubishi niet heeft gereageerd op de brief van de toenmalige raadsman van Lisman van 15 september 1998 maakt de eerder in de sommatiebrief expliciet geuite afwezigheid van toestemming nog niet tot een impliciete toestemming, laat staan tot een ongebreidelde toestemming in de zin dat die voor ieder te importeren machine zou zijn gegeven, nu hieruit naar het oordeel van de rechtbank geenszins blijkt dat Mitsubishi met zekerheid afstand heeft gedaan van haar recht. In ieder geval mocht Lisman niet aannemen dat die toestemming zou bestaan vanaf het moment dat zij in 2008 andermaal werd gesommeerd ter zake, hetgeen zij, blijkens haar stelling ter comparitie dat de verkoop van Mitsubishi vorkheftrucks na de sommatie in 2008 vooralsnog, in afwachting van een oordeel van de rechter, is gestaakt, ook niet heeft gedaan. Het primaire verweer van Lisman faalt derhalve.

Rechtsverwerking: 4.12. (…) Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waardoor het beroep van Mitsubishi op haar merkrecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn omdat bij Lisman het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Mitsubishi zich niet jegens haar meer zou beroepen op haar merkrecht. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken. Lisman heeft ook in dit verband immers slechts gesteld dat Mitsubishi niet heeft gereageerd op de brief van de toenmalige raadsman van Lisman van 1 S september 1998, doch zulks is gezien het bovenstaande onvoldoende.

4.13. De slotsom is dat Lisman door zonder toestemming van de merkhouder vorkheftrucks, welke zijn voorzien van het merk MITSUBISHI, in de Gemeenschap te importeren en te verhandelen, inbreuk maakt op het merkrecht van Mitsubishi in de zin van artikel 9 lid 1 onder a GMVo resp. 2.20 lid 1 onder a BVIE. (…)

Winstadracht: 4.18. (…) dat van gebruik te kwader trouw in de zin van (…) artikel 2.21 lid 4 BVIE, slechts sprake is in geval van moedwillig of opzettelijk gepleegde inbreuk, hetgeen volgens het Hof [BenGH] het geval zal zijn indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, zich ten tijde van zijn handelen bewust is geweest van het inbreukmakend karakter daarvan (…). Van bewustheid in vorenbedoelde zin is volgens het Benelux Gerechtshof geen sprake indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, het verwijt van inbreuk heeft bestreden met een verweer dat in redelijkheid niet als bij voorbaat Kansloos kan worden aangemerkt, hetgeen zich zal kunnen voordoen indien bet verweer is gebaseerd op de stelling dat geen sprake is van verwarringsgevaar, de stelling en het gebruik van het teken wordt gerechtvaardigd door een contractuele relatie met de merkhouder of de stelling dat de merkinschrijving nietig of het merkrecht vervallen is.

4.19. De hiervoor weergegeven uitleg tot maatstaf nemend, is de rechtbank van oordeel dat kwade trouw aan de zijde van Lisman niet is komen vast te staan. Het in de brief van 1 5 september 1 998 door de toenmalige raadsman van Lisman op de sommatie van 20 juli 1998 gevoerde verweer kan immers in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos in de zin van het arrest van het Hof worden aangemerkt, met name niet omdat daarin wordt ingegaan op de tot dan toe bestaande contractuele relatie met Mitsubishi. Desgevraagd heeft Mitsubishi ter comparitie in dit verband ook geen steekhoudende argumenten kunnen verschaffen die zulks anders zouden maken.

4.20. De onder 111 van het petitum gevorderde afdracht van genoten winst wordt derhalve afgewezen. Voor het overige zal de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, de vordering onder III toewîjzen en verwijzen naar de schadestaatprocedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 9329

Aan de zintuigen van het publiek appelleren

Vzr. Rechtbank Amsterdam, ex parte beschikking van 24 december, ABN Amro Bank N.V. tegen gerequestreerden (met dank aan Annemieke Kappert, Kennedy Van der Laan).

Merkenrecht. Domeinnamen. Ex parte bevel. Gerequestreerden dienen het gebruik van de tekens ABN, ABN Amro, Tradebox en Trade Globe en van de domeinnamen abnamromarkets.info, tradebox.info en tradeglobe.info te staken en gestaakt te houden. De domeinnamen linkten door naar pornografische websites en sites met kritiek op ABN Amro.

“20. Er is een direct en ernstig risico dat het gebruik door gerekwestreerden van de Merken op zodanige wijze aan de zintuigen van het publiek appelleert, dat de aantrekkingskracht van de Merken vermindert en daarmee de reputatie van de Merken negatief wordt aangetast.”

Lees de beschikking hier.

IEF 9324

Om op verwarringwekkende wijze te kunnen aanhaken

Gerechtshof Amsterdam, 4 januari 2011, zaaknr. 200.042.049/01 KG, Just-Eat Benelux B.V. tegen Thuisbezorgd.nl B.V. (met dank aan Annelies van Zoest, GoversVanZoest)
 
Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Geen handelsnaamgebruik, wel onrechtmatig handelen. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Amsterdam, 16 juli 2009, IEF 8069). Eiser thuisbezorgd.nl maakt bezwaar tegen de registratie van gedaagde Just-Eat en een Deense zustermaatschappij van een aantal domeinnamen die eindigen op thuisbezorgd.nl, zoals bijvoorbeeld www.amsterdam-thuisbezorgd.nl en www.sushi-thuisbezorgd.nl. Deze domeinnamen linken door naar www.just-eat.nl.

Het doorlinken i.c. ‘tendeert naar handelsnaamgebruik’, maar is uiteindelijk geen handelsnaamgebruik (bij het bepalen waarvan rekening moet worden gehouden met ‘de perceptie van het publiek’), omdat het logo van Just-Eat domineert op de middels de handelsnamen opgeroepen webpagina’s, waardoor ‘niet gezegd kan worden dat Just-Eat onder de domeinnamen op commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer’ en het relevante publiek de domeinnamen niet zal opvatten als een aanduiding van de onderneming van Just-Eat.

Maar, de handelswijze van gedaagde m.b.t. tot de domeinnamen is wèl onrechtmatig, omdat het aannemelijk is dat het publiek in verwarring wordt gebracht:“Bij het normaal oplettende publiek kan immers de indruk ontstaan dat het van doen heeft met een onderdeel van (de onderneming van) Thuisbezorgd.nl dat meer specifieke mogelijkheden biedt met betrekking tot de steden en/of menukeuzes waarin zij bemiddelt. Mede gelet op de door Thuisbezorgd.nl aangevoerde en door Just- Eat niet weersproken bekendheid van de handelsnaam Thuisbezorg.nl zal het publiek doorgaans niet verwachten dat de door Just-Eat gebezigde domeinnamen naar een andere onderneming verwijzen dan naar Thuisbezorgd.nl. Veeleer dringt zich de indruk op dat Just-Eat doelbewust op de domeinnaam/handelsnaam van Thuisbezorgd-n1 gelijkende domeinnamen heeft geregistreerd om daarin mee op voor het publiek verwarringwekkende wijze te kunnen aanhaken bij het succes en de naamsbekendheid van Thuisbezorgd.nl.”

Overdracht domeinnamen strekt niet te ver, nu deze ‘een reële bedreiging vormen voor de commerciële functies van de handelsnaam/domeinnaam Thuisbezorgd.nl.’ Geen 1019h proceskostenveroordeling omdat de vorderingen worden toegewezen op grond van artikel 6:162 BW.

Handelsnaamgebruik: 3.6.1. Het hof stelt voorop dat voor beantwoording van de vraag of de domeinnamen van Just-Eat tevens als handelsnaam zijn aan te merken, bepalend is of, rekening houdend met de perceptie van het publiek, Just-Eat onder de benaming van de gebruikte domeinnamen via de daaronder gekoppelde websites op commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer.

3.6.2. Uit de als producties overgelegde website pagina's is gebleken dat bij het intikken van de verschillende domeinnamen in eerste instantie een website met daarop het logo van Just-Eat en de onder 3.6 genoemde tekst (afhankelijk van de ingevoerde domeinnaam met corresponderende plaatsnaam of menu) verschijnt . Nu dit logo domineert kan voorshands niet gezegd worden dat Just-Eat onder de domeinnamen op commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer. Ook het relevante publiek zal de domeinnamen niet opvat ten als een aanduiding van de onderneming van Just - Eat. Dit neemt niet weg dat de door Just-Eat gebruikte websites, gelet op de aangeboden diensten, de doorklikmogelijkheid en de reclame die Just-Eat met gebruik van het logo voor haar onderneming maakt, op zichzelf een bedrijfsmatig karakter toekomen. Voorts is mogelijk dat in de aankondiging "Binnenkort kunt u via deze website online eten bestellen en laten bezorgen" een aanwijzing gelezen kan worden dat eerdaags op deze website onder de desbetreffende domeinnaam diensten zullen worden aangeboden. d erge lijk gebruik tendeert naar handelsnaamgebruik maar is dat nog niet. Vooralsnog is ook onvoldoende duidelijk over de ontwikkeling van de website om in dit stadium reeds van dreigend handelsnaam gebruik te kunnen spreken. De incidentele grieven falen.

Onrechtmatig handelen: 3.7.2. Het hof neemt met de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat het profiteren van andermans product, inspanning, kennis of inzicht op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet indien dit nadeel toebrengt aan die ander. Waar het gaat om het profiteren van het onderscheidingsmiddel van een ander mag dit er niet toe leiden dat het publiek op onrechtmatige wij ze in verwarring wordt gebracht. Het hof neemt in aanmerking dat de door Just-Eat gebruikte domeinnamen, ondanks de toevoeging van een plaatsnaam of menu in combinatie met een koppelteken, niet meer dan in geringe mate afwijken van de handelsnaam (en de domeinnaam) van Thuisbezorgd.nl. Gelet op de gelijkenis tussen de handels- en domeinnaam van Thuisbezorgd.nl en de door Just-Eat gebruikte domeinnamen, de overeenkomende bedrijfsactiviteiten alsmede op de omstandigheid dat partijen beiden op het internet actief zijn, is het hof voorshands met de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat bij het publiek verwarring kan ontstaan. Bij het normaal oplettende publiek kan immers de indruk ontstaan dat het van doen heeft met een onderdeel van (de onderneming van) Thuisbezorgd.nl dat meer specifieke mogelijkheden biedt met betrekking tot de steden en/of menukeuzes waarin zij bemiddelt. Mede gelet op de door Thuisbezorgd.nl aangevoerde en door Just- Eat niet weersproken bekendheid van de handelsnaam Thuisbezorg.nl zal het publiek doorgaans niet verwachten dat de door Just-Eat gebezigde domeinnamen naar een andere onderneming verwijzen dan naar Thuisbezorgd.nl. Veeleer dringt zich de indruk op dat Just-Eat doelbewust op de domeinnaam/handelsnaam van Thuisbezorgd.nl gelijkende domeinnamen heeft geregistreerd om daarin mee op voor het publiek verwarringwekkende wijze te kunnen aanhaken bij het succes en de naamsbekendheid van Thuisbezorgd.nl. Het voorgaande brengt mee dat de wijze waarop Just-Eat de op de handelsnaam van Thuisbezorgd-n1 gelijkende domeinnamen gebruikt, naar het voorlopig oordeel van het hof, op onrechtmatige wijze tot verwarring leidt en daarmee de grenzen van eerlijke mededinging overschrijdt.

3.7.3. Just-Eat heeft nog naar voren gebracht dat zij een geldige reden heeft voor het gebruik van de naam thuisbezorgd.nl, althans de woord/lettercombinatie, omdat dit een beschrijvende en gangbare aanduiding is en zij deze nodig heeft voor het beschrijven van haar activiteiten. Het verweer van Just-Eat kan - gelet op de onder 3.7.2 beschreven verwarring en de wijze waarop deze door Just-Eat wordt veroorzaakt - niet leiden tot een ander oordeel. Daarbij komt dat de woord/lettercombinatie 'thuisbezorgd.nl niet in die mate beschrijvend is voor de activiteiten van Just-Eat dat hierin een rechtvaardiging voor het gebruik kan zijn gelegen.

Overdracht domeinnamen: 3.9. Met grief 4 stelt Just-Eat zich in principaal appel op het standpunt dat overdracht van de domeinnamen te ver strekt en niet noodzakelijk is. Het hof stelt voorop dat voldoende aannemelijk is geworden dat Just-Eat onrechtmatig tegenover Thuisbezorgd.nl heeft gehandeld. Thuisbezorgd.nl heeft aangevoerd dat Just-Eat zelf geen rechtens te respecteren belang heeft bij de domeinnamen en dat de domeinnamen een reële bedreiging vormen voor de commerciële functies van de handelsnaam/domeinnaam Thuisbezorgd.nl. Het hof acht in het licht hiervan toewijzizing van de vordering tot overdracht gerechtvaardigd. Dit leidt ertoe dat de grief faalt.

Lees het arrest hier.

IEF 9305

Geen zuivere transitohandel

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 13 december 2010, LJN: BO8154, A1 Topgros B.V. tegen CHK Develop B.V.

Merkenrecht. Slaafse nabootsing. Transitohandel. Ompakken. Chinese fabrikant verkoopt na geschil met opdrachtgever CHK een bestelde partij rollators door aan eiseres i.c.  Topgros, waarop CHK beslag legt o.g.v. merkinbreuk en slaafse nabootsing. Geschil i.c. ziet op opheffing van het beslag. “ondanks (geringe) merkinbreuk door eiseres wordt het beslag opgeheven op grond van een belangenafweging.” 

Merkinbreuk: “ (…) In het onderhavige geval is het volgens de eigen stellingen van Topgros de bedoeling dat de rollators na vrijgave door de douane in de macht van Topgros komen om het (beeld)materiaal van CHK te (doen) verwijderen en het eigen materiaal aan te brengen. Denkbaar is derhalve dat Topgros de rollators op dat moment aan een partij binnen de Benelux verkoopt en levert. Reeds hierom is van zuivere transitohandel geen sprake. Dit betekent dat sprake is van 'invoer van waren onder het teken' als bedoeld in artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE, zodat de enkele invoer van de rollators in Nederland in beginsel een inbreuk op het merkenrecht van CHK oplevert. (…)

De constatering dat sprake is van inbreuk in de vorm van het invoeren van waren onder het merk van CHK brengt echter niet automatisch met zich mee dat het beslag gehandhaafd zal moeten worden. Die beoordeling kan immers, zoals hiervoor al is overwogen, niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. In dit verband is het van belang vast te stellen of, zoals CHK heeft gesteld en Topgros heeft betwist, naast merkinbreuk tevens sprake is van onrechtmatig handelen van Topgros vanwege slaafse nabootsing van het model Elephantje van CHK. Daarop wordt nu eerst nader ingegaan.

Slaafse nabootsing:  (…)   CHK heeft ter zitting, ter onderbouwing van haar stelling dat het model Elephantje geen generiek product is, gewezen op een ronding aan de onderkant van een op de rollator aangebracht mandje. In reactie daarop heeft Topgros echter getoond dat naast het model Elephantje nog twee van de vijf á zes ter zitting aanwezige rollators een vergelijkbare ronding in de onderkant van een vergelijkbaar mandje hadden. Het had op de weg gelegen van CHK om vervolgens nader aan te geven waaruit het onderscheidend vermogen van het Elephantje bestaat. CHK heeft dit niet gedaan. Voorshands wordt het er dan ook voor gehouden dat het model Elephantje onvoldoende onderscheidend vermogen biedt voor een succesvol beroep van CHK op bescherming tegen de verkoop van 'haar' model door Topgros.

Structurele inbreuk: (…)Een en ander biedt geen grond voor de conclusie dat Topgros 'te kwader trouw' zou handelen of structureel inbreuk maakt op de rechten van CHK.

Belangenafweging: (…) In het kader van de te maken afweging van de belangen van beide partijen acht de voorzieningenrechter het navolgende relevant:

-  CHK heeft belang bij bescherming tegen inbreuk op de door haar geregistreerde merken;
-  door het invoeren van rollators met daarop het merk of merken van CHK maakt Topgros zonder toestemming van CHK 'gebruik' van enig merk van CHK als bedoeld in artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE, hetgeen merkinbreuk oplevert;
-  de voornoemde merkinbreuk moet - mede gelet op het (uit haar handelen blijkende) voornemen van Topgros om de rollators onder haar eigen merk op de markt te brengen en de omstandigheid dat deze partij al verkocht is aan een afnemer in Duitsland - als een bijzonder geringe inbreuk op de rechten van CHK worden beschouwd;
-  het is niet aannemelijk geworden sprake is van een structurele inbreuk van Topgros op de rechten van CHK;
-  Topgros heeft ter zitting aangeboden al het materiaal dat zich op of bij de onder het beslag vallende rollators bevindt en waarop enig merk van CHK staat, aan CHK te doen toekomen zodat CHK zich ervan verzekerd weet dat dit materiaal niet door Topgros wordt gebruikt; Topgros heeft daarbij ook belang ter voorkoming van een mogelijke schadeclaim door CHK;
-  van onderscheidend vermogen van het model Elephantje rollator ten opzichte van andere in de handel zijnde modellen is vooralsnog niet gebleken; voor zover de partij rollators gebreken mocht vertonen, ligt het dan ook niet in de rede te veronderstellen dat de reputatie van CHK daarmee in het geding zal zijn.

  Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel van het belang van Topgros bij het opheffen van het beslag zwaarder weegt dan het belang van CHK bij het handhaven daarvan. Het beslag zal derhalve worden opgeheven.

Lees het vonnis hier.

IEF 9289

Minder ingrijpende mogelijkheden

Gerechtshof Amsterdam, 14 december 2010, LJN BP7309 zaaknr. 200.051.728/01 KH, Ziggo B.V. tegen 123 Video B.V. (met dank aan John Allen & Rogier Stevens, NautaDutilh).

Auteursrecht. Vrijwaring. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 29 oktober 2009, IEF 8312). Een ‘uploader’ plaatst een aantal erotische video’s op user genereated video website 123video.nl. De auteursrechthebbende m.b.t. de video’s, Kim Holland Productions, dagvaardt Ziggo, betrekt de uploader in vrijwaring in de procedure en vordert i.c. afgifte van de NAW-gegevens van provider Ziggo. Het hof oordeelt dat 123 Video met het oog op de belangen van Ziggo onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden bestonden om de NAW-gegevens te achterhalen.

Het hof stelt vast dat het in casu gaat om de vraag of Ziggo een buitencontractuele meldingsplicht m.b.t. NAW-gegevens heeft. Voor het kunnen aannemen van zo'n plicht is beslissend of Ziggo in de concrete omstandigheden van het geval onrechtmatig jegens 123Video handelt door de NAW-gegevens niet te verstrekken. Daarbij komt het aan op een nauwgezette afweging van alle betrokken belangen. Het hof weegt vervolgens de belangen van beide partijen af.

Enerzijds het belang van 123Video: het in vrijwaring kunnen oproepen van de gebruiker van het e-mailadres, anderzijds dat van Ziggo: de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van haar abonnee, het gevaar van reputatieschade voor Ziggo zelf en het risico aansprakelijk te worden gesteld door abonnees.
 
Omdat 123 Video niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden bestonden om de NAW-gegevens te achterhalen (ze had volgens het hof op grond van de met de gebruiker gevoerde e-mailcorrespondentie en de bij de inschrijving verkregen gegevens een deurwaarder kunnen inschakelen die in staat zou zijn geweest het juiste adres van de gebruiker te achterhalen) moeten de belangen van Ziggo bij het niet verstrekken van de NAW-gegevens prevaleren. Het door Ziggo verstrekken van de NAW-gegevens is niet noodzakelijk voor de behartiging van 123 Video's belang en Ziggo handelt derhalve niet in strijd met de in het maatschappelijk verkeer van haar te vergen zorgvuldigheid door te weigeren de NAW-gegevens aan 123 Video te verstrekken.
 
Lees het arrest hier, DomJur 2011-766, hier.

IEF 9241

Op den duur wellicht anders

Gerechtshof Amsterdam, 23 november 2010, zaaknr. 200.076.300/01, Urban Lifestyle Nederland B.V. c.s. (De Zwaluwhoeve) tegen D. h.od.n. City Spa (met dank aan Maartje Hülsenbeck, Blenheim).

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Hoger beroep in de zaak City Spa tegen CitySpa. Op vordering van D. heeft de voorzieningenrechter de Zwaluwhoeve  appelanten (in hoger beroep) verboden de handelsnaam en domeinnamen City Spa Amsterdam te gebruiken (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 oktober 2010, IEF 9150). Het hof volgt i.c. grotendeels het oordeel van de rechtbank. City Spa is (nog) niet beschrijvend en bezit (nog) voldoende onderscheidend vermogen: “De Zwaluwhoeve is “als gevolg van de ontwikkeling van het Nederlandse taaleigen weliswaar gerechtigd is een handelsnaam te voeren waarvan city spa een onderdeel is, maar dient deze handelsnaam zo te formuleren dat voldoende afstand wordt genomen van de oudere handelsnaam van D. (…)

Ook als een domeinnaam niet als handelsnaam wordt gebruikt kan dat gebruik onrechtmatig zijn: “Dat neemt niet weg dat indien een domeinnaam identiek is aan een handelsnaam, en -zoals tegenwoordig niet ongebruikelijk is- het gebruik daarvan vrijwel gelijk opgaat met het gebruik van de handelsnaam, het gebruik van een domeinnaam die gelijk is aan een in verband met verwarringsgevaar verboden handelsnaam in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid, aangezien ook door dat gebruik van de domeinnaam verwarring kan optreden.”

3.5 (…) Het hof acht niet uitgesloten dat de voortgaande ontwikkeling van de Nederlandse taal tot gevolg heeft dat city spa de betekenis krijgt van een in een (binnen)stad gevestigde onderneming die zich toelegt op wellness waarbij (bad)water een rol speelt. Ondanks de voorbeelden uit de gespecialiseerde media die de Zwaluwhoeve heeft overgelegd, waarin de term min of meer als zodanig wordt gebruikt, en het vrij grote aantal ondernemingen dat onder de zoekterm "city spa" kan worden gevonden op het internet, acht het hof vooralsnog onvoldoende aannemelijk dat de term city spa zodanig is ingeburgerd in de Nederlandse taal dat deze reeds thans als een generieke term kan worden beschouwd die (alleen maar) de aard van een onderneming weergeeft, zoals bijvoorbeeld het woord sauna dat doet. Uit niets blijkt dat de term city spa in 2001 al enigermate in de Nederlandse taal was ingevoerd, zodat het De Rond vrij stond deze als handelsnaam te gebruiken. Wel brengt het kennelijk toenemende algemene gebruik ervan mee dat D. deze term niet volledig kan (blijven) monopoliseren.

3.6 (…) De Handelsnaamwet vereist niet dat een handelsnaam onderscheidend vermogen heeft, maar aangenomen moet worden dat, wanneer een handelsnaam als gevolg van het Nederlandse taaleigen een steeds meer algemeen beschrijvend karakter heeft gekregen, de kans op verwarring bij het publiek omtrent de identiteit van de onderneming steeds minder is geworden hetgeen op zijn beurt tot gevolg moet hebben dat de beschermingsomvang van de handelsnaam op de voet van artikel

(…) Het hof acht aannemelijk dat city spa nog geen algemeen beschrijvend karakter had toen D. haar handelsnaam in 2001 voor haar onderneming liet inschrijven in het handelsregister en dat dit ook nu nog niet (volledig) het geval is. Door de (verdere) ontwikkeling van het Nederlandse taaleigen wordt dat wellicht op den duur anders, maar dat neemt niet weg dat de Zwaluwhoeve ook heden ten dage bij het kiezen van een handelsnaam er voor dient te zorgen dat er geen verwarring ontstaat Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de aard van de ondernemingen van De Rond en de Zwaluwhoeve weliswaar niet geheel identiek is, maar dat er toch zodanige overlappingen zijn - beide bieden huid- en haarverzorging en ontspannende massages aan voor zowel vrouwen als mannen - dat verwarring mogelijk is. Bovendien zijn hun ondernemingen op betrekkelijk korte afstand van elkaar in Amsterdam gevestigd. Verder is van belang dat tot de komst van de Zwaluwhoeve es in Amsterdam slechts één onderneming gevestigd was die de handelsnaam City Spa voerde. Door alleen de geografische aanduiding Amsterdam aan haar handelsnaam toe te voegen neemt de Zwaluwhoeve te weinig afstand van de oudere handelsnaam van De Rond, zo moet worden aangenomen, om directe en/of indirecte verwarring bij het relevante publiek te voorkomen. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de Zwaluwhoeve als gevolg van de ontwikkeling van het Nederlandse taaleigen weliswaar gerechtigd is een handelsnaam te voeren waarvan city spa een onderdeel is, maar dat zij deze handelsnaam zo dient te formuleren dat voldoende afstand wordt genomen van de oudere handelsnaam van D. (…)

3.7 Door het anders dan als handelsnaam gebruiken van een domeinnaam die gelijk is aan of slechts in geringe mate afwijkt van de oudere handelsnaam van een ander, wordt in beginsel geen inbreuk op die handelsnaam gemaakt op de wijze als bedoeld in artikel 5 Hnw. Die verbodsbepaling is alleen toepasselijk indien de domeinnaam tevens als handelsnaam wordt gebruikt. Dat neemt niet weg dat indien een domeinnaam identiek is aan een handelsnaam, en -zoals tegenwoordig niet ongebruikelijk is- het gebruik daarvan vrijwel gelijk opgaat met het gebruik van de handelsnaam, het gebruik van een domeinnaam die gelijk is aan een in verband met verwarringsgevaar verboden handelsnaam in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid, aangezien ook door dat gebruik van de domeinnaam verwarring kan optreden. Ook hier geldt dat de Zwaluwhoeve bij het kiezen van een domeinnaam wel gebruik mag maken van de term city spa mits zij daarbij voldoende afstand houdt van de handels- en domeinnaam van D.

Lees het arrest hier.